taarn heeft gedacht, die nu eenmaal in het Zuiden nooit zoo populair is geweest en nooit tot zulk een overheerschend element is ge worden als in de Noordelijke Nederlanden. De toren der Lieve-Vrouwekerk in Breda (afb. 26) heeft evenwel een lantaarn die er wezen mag, en van welke men mag aannemen, dat zij van den aanvang af bedoeld is ge weest. Het is een merkwaardig geval met dezen grandioozen, weelderig uitgevoerden, en uitwendig geheel met natuursteen be- kleeden toren. Zuid-Nederlandsch is het „twee-nissen-systeem", dat hier werd toege past, maar overhoeksche steunbeeren, zooals hier met groote nadrukkelijkheid zijn uitge werkt zal men aan de bekende groote torens in België nergens vinden. Het is een eigenaar digheid, die vooral voorkomt bij de torens langs de groote rivieren als te Rotterdam, Zalt- bommel, Woudrichem, en bij verschillende van de „Kempische torens" die nog nader ter sprake zullen komen. Na eenige tientallen jaren bouwen, van 1468 tot 1506, had men den bovensten trans vol tooid. Wat daarna geschiedde, is zeer belang rijk. Men bekroonde den toren niet met een steenen top op de wijze der Keldermans en ook niet met een eenvoudige spits naar model van den Utrechtschen Domtoren, maar voor zag hem van een vrij bewerkelijke houten bekroning met een ontzaglijke „appel", waar- 52

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1941 | | pagina 52