waarts overhellen van den toren. In de 17e
eeuw bracht men tegen de onvoltooide lan
taarnpijlers decoratieve wijzerplaten aan, en
zoo is de toren gebleven, een massale romp,
karakteristiek juist in zijn onvoltooidheid.
Nog juist voor het eind van de 14de eeuw,
in 1396, maakten de Delvenaars een aanvang
met den groot opgezetten toren van de kort
tevoren gestichte Nieuwe Kerk (afb. 16),
evenals die van Dordrecht in hoofdzaak van
baksteen opgetrokken. Hier vertoont de
bovenhelft van het vierkante gedeelte aan elke
zijde twee diepe nissen, een ordonnantie, die
op Zuid-Nederlandschen invloed wijst (verg.
den St. Gommarustoren van Lier). Toen in
1412 dit vierkante deel gereed was, duurde
het tot 1430 eer men daarop een achtkante
geleding begon te bouwen, die van buiten
geheel met witte Brabantsche steen werd be
kleed, en vier zeer slanke fialen van ongewoon
groote afmetingen op elk der hoeken tot ge
zellen kreeg. Dit achtkant nu, hoezeer van
galmgaten voorzien, was geen doorluchtige
lantaarn zooals die van den Domtoren. In
1447 werd het gewelfd en afgedekt, en weer
duurde het een heelen tijd voor verdere plan
nen werden gemaakt of tot uitvoering
kwamen. In 1484 gaven kerkmeesteren aan
een meester-steenhouwer uit Brabant op
dracht voor nieuw steenhouwwerk, maar toen
de behouwen steen ter plaatse was afgeleverd,
35