gantie en harmonie met het gebouw dat het
bekroont. Een toren was geen element dat
den meesters van de klassicistischer en strak
ker wordende architctuur der gevorderde
17de eeuw bijzonder „lag", een verschijnsel,
dat trouwens niet tot ons land beperkt bleef.
Alleen de echte volbloedige barok, die wij hier
te lande nooit goed hebben gekend, wist nog
torens in een eigen opvatting te maken.
Het is dan ook geen wonder, dat onze 18de
eeuw nog veel minder oplevert dan de 17de.
De inderdaad zeer hooge toren van de A-kerk
te Groningen, na instorting van den vroegeren
in 1710 begonnen, is een 'bloedelooze navol
ging van de 17de eeuwsche recepten: een
vlakke baksteenen romp draagt een opeen
stapeling van achtkante houten verdiepingen
zonder sprekende accenten. Alleen waar de
architect blijken gaf van een min of meer
barok sentiment, kwam iets verdienstelijks
tot stand. Dit was het geval met den Abdij-
toren van Middelburg, die in 1716 en volgende
jaren een nieuwen houten bovenbouw kreeg
inplaats van de bekroning uit 1590, welke was
afgebrand. De ontwerper was Pieter Graaf
schap. Door afwisseling van open verdiepingen
en krachtig gewelfde deelen wist hij een ori
gineel, sterk sprekend en plastisch werkend
geheel te verkrijgen dat goed aansluit bij den
veel ouderen onderbouw (blz. 104).
Het 'beste werk van de 18de eeuw is onge-
102