D e 20e eeuw staat gelukkig anders dan haar voor
gangster tegenover het belangrijke vraagstuk der
verzorging onzer Monumenten van Cultuur en Natuur.
Toen dan ook bij Kon. Besluit van 28 Mei 1926, Stbl.
No. 156 Naarden, Willemstad, en nog meer vesting-
hoogd door het aanbrengen van eenige lichte be
plantingen, c.q. ook boomen, indien aan te nemen
is, dat het vestingwerk beplant is geweest. Uit oude
prenten blijkt dat dit meestal het geval was. (Zie
de gravures van IJzendijke (afb. XXI) en
Willemstad (afb. XXII) in de 18e eeuw).
3. De grachten, voorzoover zij slechts met modder en
waterplanten zijn vervuild en niet in den loop der
eeuwen tot voor den botanicus en den zoöloog
waardevolle moerassen zijn dichtgegroeid, moeten
in schoonen staat worden gebracht en gehouden,
o.a. door het overvloedige riet daaruit te ver
wijderen. Het behoud van een rietzoom langs de
boorden zal soms aanbeveling verdienen.
4. De wal taluds en de bovenvlakken (het plongée)
der wallen moeten gezuiverd van onkruid en voorts
in zoo vlak mogelijken toestand worden hersteld
en onderhouden.
5. Wandelpaden- en lanen, plantsoen, eenvoudige
trappen en brugjes en een enkel bloemenperk
kunnen worden aangelegd en zitbanken geplaatst,
zonder het karakter van het vestingwerk in gevaar
te brengen en overigens naar omstandigheden ten
gerieve van de bezoekers: ingezetenen en ander
„publiek".
HOOFDSTUK IV
DE STICHTING „MENNO VAN COEHOORN"
A. Ontstaan en doelstelling.
84