Volgens Van Reyd had de verdediger „onghelijck meer
(kunnen) doen, ende die plaets duyr ghenoech ver-
koopen". Dienzelfden nacht werd de „Cornputstoren"
naar de buitenwerken der vesting verrold, om den
Prins gelegenheid te geven, de stad van nabij te ver
kennen.
Inmiddels waren 2 mijnovens gereedgemaakt in den
wal bij de grachtsovergangen, de eene aan de Ooster
poort, geladen met 5000, de andere aan de Onniger-
poort, geladen met 2500 pond buskruit. Met het ont
steken werd nog gewacht, omdat de meeningen over
het juiste tijdstip daarvoor uiteen liepen. Zoo be
twijfelen de Ingenieurs desgevraagd „of de Mijnen
„goedt of quaedt doen souden, midts niemant belooven
„konde, dat de aerde inwaerts nae de stadt ende niet
„uitwaerts op de wercken vallen ende veellicht eenighe
„Soldaten bedecken ende versmooren soude".
(Terwijl Coquel door het zenden van onderhandelaars
tijd zag te winnen en intusschen eenige versterking
binnenhaalde). Weder kregen de Artillerie-meester en
de Capiteyn van de Mineurs hun zin, maar het
resultaat der gesprongen mijnen beantwoordde niet
aan de verwachtingen; inderdaad stond dit deel der
krijgskunst ook nog in de kinderschoenen.
Onderwijl was voor een betere verkenning een tweede
toren vervaardigd, grooter dan de eerste, nl. zeven
verdiepingen, elk van 10 voeten hoog, en op zes breede
raderen gesteld. Naar de vesting vervoerd zijnde, werd
hij des nachts door den Ingenieur Joost Mattheusz.
beklommen „ende den dach aenbreeckende, gesien, dat
„het Oosterbolwerck niet alleen geretrancheert, maer
„00c met een stercke stackettinghe afgesneden, ende
„daer achter den olden hogen stadswal aen den
„welcken dit bolwerck ravelijns wij se lach, noch ten
„besten was, in voegen, dat men aldaer stormende
„groot verlies van volck bevresen moste".
De Prins achtte het toen beter, de stad nog niet te
52