Famarsdeed Maurits besluiten, de stad door beschie
ting te nemen of althans „stormrijp" te maken, doch
zooals Van Reyd schrijft:
„(hoewel) de twee bolwercken aen de Ooster-ende
„Woltpoort vreesselijck beschooten, ende de punten
„(saillanten) ende borstweering genoeghsaem wech-
„genomen wierden, (werd) eyndelick bevonden, dat
„onmogelijck was aende storm te komen, dewijl den
„wal (wesende mette bedeckte straet, op drie ofte vier
„voeten nae, tot aende borst-weer beschermt, in
„voeghen, dat de koegelen het meestendeel onbescha-
„digt lieten) noch veel hoogten hadde, de graft seer
„diep, daer in nieuwe gemaeckte dwersweeren ende
„Fause Braye of Loopschans was". De Prins veran
derde daarom van meening en liet, gevolggevende aan
den raad van Graaf Willem, de loopgraven in het
glacis voor de Ooster- en de Onnigerpoort voortzetten,
zoodat zij weldra in den bedekten weg uitkwamen. In
deze uitgangen werden de noodige stukken geschut
geplaatst, waarmede een hevig vuur werd afgegeven
op de poorten, welke in minder dan een halven dag
gedeeltelijk in bres werden gelegd. Vervolgens ving
men aan de grachten te vullen, waartoe de werklieden,
door een borstwering gedekt, den aangevoerden grond
over de bedekking heen in de gracht wierpen. Daar
men onafgebroken dag en nacht aan deze grachtvul
ling bleef arbeiden, was de overgang spoedig gemaakt,
waardoor de aanvallers, ongezien van de belegerden,
tot aan den voet van den wal konden doordringen.
De belegerden deden slechts weinig hiertegen; wel
gaven zij nu en dan staaltjes van persoonlijke dapper
heid ten beste, doch uitvallen op groote schaal
waartoe de bedekte weg een goede gelegenheid bood
bleven achterwege, behalve een op 14 Juni, die
evenwel werd afgeslagen, alsook die in den nacht van
16 op 17 Juni, waarin 400 man de loopgraven van
den aanvaller overvielen.
5i