„Heeft men dan geen redenen" zoo gaat Coehoorn
verder „van sig te verwonderen dat men in een gehele
„Eeuwe de Vestingbouw so weinig verbetert heeft, en
„noch meerder daarse so verbastert wierde, datse niet
„lange na Speckle in Vrankrijk Barleduc en in de
„Nederlanden die van Marolois en Frytag aangenomen
„hebben, zijnde dese laatste Schrijvers in sulken groten
„achtinge geweest, dat hare manieren als algemene
„regulen in vele Landen zijn opgevolgt, enz. enz."
Dit zijn dan voor Coehoorn de redenen geweest om
zijn „Tractaat in 't ligt te brengen".
In afb. IX, voorstellende een vestingfront volgens
Coehoorn''s ie manier, zijn de meeste der verbeteringen
welke het nieuwe stelsel bracht, te zien nl.
1. de grootere bastions en ravelijnen;
2. de bastionsflanken, welke loodrecht staan op de
defensielijnen (als flank is hier de koorde van de
boog te nemen) en waarin het geschut in meerdere
étages, gedekt (zg. traditoor) wordt opgesteld; de
dekking wordt verkregen door gemetselde oreillons
of oreillontorens, welke oreillons Coehoorn wegens
den gebogen vorm, met Stevin, boven rechte
schouderhoeken verkoos.
3. het vervallen van den onderwal of fausse-braye
voor de facen der bastions (voor de flanken en
courtines behouden als zg. beneden-courtinereeds
Ruse had „door experientie bevonden, dat de
„fausebrayen meer schadelijck als vorderlijck voor
de facen zijn").
4. het vervangen van de afzonderlijke buitenwerken
door couvre-faces voor de bastions of wel door een
rondgaande zg. tweede contrescarp of enveloppe
(Coehoorn's tweede manier) welke is te vergelijken
met Ruse's „contragarde met annexe en voor
gelegen ravelijns" (zie fig. 9 op blz. 28).
Op een te Parijs uitgegeven teekening van het be
leg van Bergen op P(oom in 1747, in het bezit van
3i