ontstond buiten de Utrechtsche poort en een dergelijke,
wat betere wijk buiten de Muiderpoort, waar vooral
de zeekapiteins zich gaarne vestigden. Toen de water
leiding kwam en elke woning een gootsteentje verkreeg
en toen later ook dit kostelijk water voor closetspoeling
gebruikt werd, steeg het waterverbruik verre boven dat
van het maximum van den regenbak en spoelden alle
rioolstoffen naar de grachten om deze tot open septic
tanks te maken, de bevolking vergastende op de ontbin
dingsgassen. Dat werd zoo erg, dat de visschers alleen
nog maar in de buitensingelgracht of daarbuiten een
voorntje verschalken konden.
Doch er kwam nieuw leven. De spoorbaan van Haarlem
naar Amsterdam met een station buiten de Willemspoort
opende de rij. De paardentram kwam reeds spoedig, op
gevolgd door de electrische tram. Een plan om de Kei
zersgracht over de geheele lengte te dempen voor een
boulevard met paardentram, kon geen bijval meer ver
werven, alhoewel het in vollen ernst te berde gebracht
werd. Het Noordzeekanaal kwam de haven redden. Het
Paleis voor Volksvlijt, het Amstelhotel en de afgeplatte
Hoogesluis kwamen de Utrechtsche poort met de oude
bolwerken vervangen.
Bij al deze veranderingen gingen steeds hand aan hand
de technische verbetering en de aesthetische achteruit
gang. Dat zagen slechts enkelen. Tot hen behoorde
J.A.Alberdingk Thym, die te keer trok tegen de „plaas
teraars" die de oude baksteenen gevels bepleisterden
om ze meer te doen gelijken op die van Brussel en Pa
rijs. Tot hen behoorde Cd. Busken Huet, de Waalsche
predikant te Haarlem, die zijn Land van Rembrandt
schreef. Tot hen ook behoorde Jan ter Gouw, die zijn
aardige boekjes schreef, waardoor hij de jeugd en de
ouderen vertrouwd maakte met de legenden en de his
torieverhalen van Amsterdam. Welk een genoegen was
het daarin te lezen. Wat al fantasie! Wat waren ze meer
in trek dan de langdradige boeken van Jacob van Len-
82