Hoe zag Amsterdam er uit in de tweede helft der 19e
eeuw? Een doode, saaie stad. In de haven weinig sche
pen, want de groote houten zeilschepen en de nieuwe
ijzeren schepen konden niet meer binnen komen, omdat
de haven bij Pampus dichtgeslibd was. Daarom bleven
ze bij den Helder liggen om daar gelost te worden in
kleinere vaartuigen, die door de tot een kanaal verbon
den poldervaarten, het Noord-Hollandsch kanaal, de
stad bereikten. Het Noordzeekanaal moest nog gemaakt
worden om de haven weder tot bloei te brengen. De
grachten waren stille wateren, waarin de ronde boog
bruggen zich weerspiegelden. De koetshuizen van de
grachtenpaleizen waar vroeger de statierijtuigen in en
uit gingen, waren ledig. De dokter bewoog zich in de
sleepkoets door de stad; bij de brug doopte de sleeper
de smeerlap even in de gracht, opdat de tocht brugop-
waarts beter zou slagen en de hulp van den bruggetrek-
ker er niet bij noodig zou zijn wegens zijn honoreering
met één cent, want er waren vele kar-ga-door's in Am
sterdam. De laatste was tot voor kort bij de wipbrug in
den Hoogte Kadijk. Toen de eerste paardentram op een
ijzeren baan door de stad gelegd werd van de Muider-
poort naar den Dam en langs de Schans, stonden bij de
bruggen losse paarden die dezelfde functie vervulden.
Ter onderscheiding hadden de twee verschillende trams
een groen en een rood licht. Daarom is lijn 9 nu nog
groen en lijn 10 rood. Zij hadden de primeur.
Buiten de stad kon men wandelen langs de Buitensingel
gracht. De behoefte aan frisch wonen buiten de stad
deed huizenrijen ontstaan langs de bestaande wegen.
Dat zou men nu lintbebouwing noemen. Die huizen wa
ren gemaakt naar het voorbeeld van de huizen in de
smalle straten van de oude stad, waar door den achter
uitgang eengezins huizen tot bewoning door vele gezin
nen geworden waren. Zoo ontstonden de huizen met don
kere houten trappen en alkoven, elke verdieping voor
een ander gezin, vier of vijf keer boven elkaar. De Pijp
81
6