DE BOUWWERELD.
203
Heemschut veel wefk uit handen genomen door het
Rijksbureau voor de Monumentenzorg, dat op voor
treffelijke wijze zijn taak vervult. Doch het komt vaak
voor, dat een gebouw op zich zelf geen waarde heeft
en zijn belang uitsluitend ontleent aan zijn verband
met de omgeving. Dan treedt Heemschut op en het
slaagde er verscheidene malen in, zulk een gebouw
te behouden.
Onder deze gebouwen behooren ook de molens, die
aan het Nederlandsche landschap zijn eigenaardigheid
geven. Sedert overal electrische kracht te verkrijgen is
worden de wind- en watermolens met ondergang be
dreigd. Wel is het Heemschut gelukt, hier en daar
een molen, te redden, doch daar zulk een molen een
werktuig is en geenzins ter wille van de schilder
achtigheid werd gemaakt, zal het verdwijnen der molens
op den duur niet zijn tegen te houden.
Met vreugde begroet de Bond echter de Vereeniging
„De Hollandsche Molen", die onlangs werd opgericht
met het doel, om althans eenige typische molens voor
het nageslacht te behouden.
Heemschut heeft van den aanvang af ingezien, dat
het niet voldoende zou zijn, bestaande schoonheid te
bewaren, maar dat ook er naar gestreefd moest worden,
te bevorderen, dat nieuwe schoonheid ontstond. Daarom
heeft het de gemeentebesturen opgewekt, om de zoo
genaamde „welstandigheidsbepaling" in hunne bouw
verordening op te nemen, die aan Burgemeester en
Wethouders de bevoegdheid geeft, ten opzichte van
het uiterlijk der gebouwen, voor welker oprichting
vergunning gevraagd wordt, eischen te stellen.
Hierbij dient het college zich dan te dóen voor
lichten door een commissie van deskundigen, in de
wandeling „schoonheidscommissie" geheeten.
Het gemis aan cultuur in de negentiende eeuw heeft
ten gevolge gehad, dat de bouwkunst het spoor bijster
raakte en de vastheid ging missen, die voorheen haar
kracht was geweest. De meesterstukken van vroeger
kon men niet meer verwachten, zelfs voor het scheppen
van bescheiden schoonheid ontbreekt het vermogen. Zoo
kon met het beoordeelen van ontwerpen door „schoon
heidscommissies" niet veel baat brengen. Want zij
konden niet aan het afkeuren blijventen slotte
moesten zij een ontwerp goedkeuren, hoeveel bezwaar
zij er ook tegen hebben mochten.
Slecht het geven van aanwijzingen hoe een ontwerp
zou kunnen worden verbeterd kon helpen. Natuurlijk
mag dit niet van een „schoonheidscommissie" verlangd
worden en mag men ook niét verwachten, dat door
het volgen dier aanwijzigingen een meesterstuk zal
ontstaan.
Maar er bestaat geen ander middel om althans te
verkrijgen, dat al te slechte ontwerpen(?) tot uitvoering
komen. Het zijn de zoogenaamde „adviesbureaux", die
zich met het verbeteren van ontwerpen belasten.
Heemschut heeft er een ingericht, dat reeds in tal van
gemeenten werkzaam was.
Er is dus in de twaalf en een half jaar, dat Heem
schut bestaat, door den Bond heel wat werk verricht.
In het bovenstaande werd echter nog slechts aan
betrekkelijk weinig van dat werk herinnerd.
Heemschut heeft geen macht, maar het is toch sterk
geworden door de sympathie, die zoo velen voor zijn
streven voelen.
Toen Professor Brugmans in 1912 het voorzitterschap
van den Bond aanvaardde hield hij een toespraak,
waarin hij zeide, dat Heemschut zijn doel slechts zou
kunnen bereiken door het middel toe te passen, hetwelk
reeds Jan de Witt bij voorkeur gebruikte, namelijk
„de persuasie", de overredingskracht.
Dit middel wordt dan ook steeds aangewend en
pas, als het niet helpt wordt een adres gezonden of
op andere wijze in het openbaar opgetreden.
Nog veel werk blijft er voor Heemschut te verrichten.
Laat ons hopen, dat wij nog den tijd zullen mogen
beleven, dat de Bond kan worden opgeheven, omdat
hij geen taak meer heeft!
Wie den Bond Heemschut wil steunen kan zich
als buitengewoon lid (contributie f 2.50 per jaar)
opgeven aan het Secretariaat, Heerengracht 247 te
Amsterdam.
HET GEBOUW VAN DE NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ TE AMSTERDAM
tusschen
an iemand ontvingen wij een brief, waarin
hij, verontwaardigd over de ontsiering, die
het hooge gebouw, dat de Nederlandsche
Handelmaatschappij aan de Vijzelstraat
de Heerengracht en de Keizersgracht te
Amsterdam oplevert, vraagt, of de bouwverordening
der hoofdstad niet overtreden is.
Wij merken daaromtrent het volgènde op. In artikel 91
der bouwverordening van Amsterdam, zooals die is ge
wijzigd den 9den Maart 1921,staat: „De maximum-bouw-
(ZIE DE DUBBELE LOSSE PLAAT)