208
DE BOUWWERELD.
een paar dagen geleden gaven dag- en weekbladen
afbeeldingen van het ontwerp naar perspectiefteeke-
ningen en naar de- tegenwoordig onvermijdelijke
„maquette", waaronder een model in gips moet
worden verstaan.
Verwacht mag worden, dat, daar wat nieuw gebouwd
werd, slechts een verbetering van het Prinsenhof be
doelde te zijn, hetwelk toch nooit een geschikt en
waardig raadhuis kan worden, de ontwerper zich tot
den grootsten eenvoud bepaald zou hebben, waarbij,
behalve de stadskas, ook het stadsschoon zou hebben
weigevaren.
Dan, onze „jongeren" grijpen iedere gelegenheid aan
om te toonen, tot welken „Massenbau" zij in staat zijn
en hoe zij de „Formgebung" van onze oostelijke naburen
hebben afgekeken. Daarvan weet onze „volkshuisvesting"
mede te praten, die echter, gelukkig, buiten de oude
stad moest blijven.
Doch nu zal de architectuur van Plan-Zuid ook aan
den Fluweelen Burgwal vertoond worden en daar een
„stadsbeeld" geven, dat zijn Duitschen oorsprong
„unverfroren" opdringt. Natuurlijk wordt de vleugel
weder buitensporig hoog, want „Turmhauser" zijn nu
eenmaal tegenwoordig troef.
Om Stalpaerts deftigen gevel van 1661 aan de
binnenplaats heeft de ontwerper zich in het minst niet
bekommerd. Hij plakt daar een gevel tegenaan, die
vensters van de meest verschillende afmetingen en
verhoudingen, als het ware er overheen gestrooid,
vertoont.
Stalpaert is immers maar een „oude pruik" en
wat komt het stadschoon van Amsterdam er op aan?
„Cet age est sans pitié". De tijd van de bioscopen,
van de motoren, van het gewapend beton en van
zooveel andere „zegeningen" heeft nergens meer eerbied
voor. Of het moest zijn voor een bokskampioen.
mSNELDICHTEN DOOR CANDIDUS
SINT JANSNACHT.
Na 't raar geval
Van „Oog in Al"
Deed 't avondeten
Het letterkundig firmament,
Aan hemelstormers wat ontwend,
Zijn schrik vergeten.
De tafelkout,
Vol Attisch zout,
Thijm en laurieren,
Spoot als weleer de Hengstebron,
Of als wat Brussel eens verzon,
Om zich te sieren.
Geen, die al was
Op den Parnas,
Of halverwegen,
Met prozapraal of poëzie,
Als een talent of een genie,
Heeft toen gezwegen.
23 Juni 1923.
GEMENGDE BERICHTEN
De reis van Dr. Berlage naar Indië. Dr. Berlage en de
heer T. Roorda, zijn reisgezel, hebben zich den 26sten Juni
1923 te Batavia ingescheept en worden den 19den Juli te
Genua verwacht.
Ontsiering van Middelburg. De „Middelburgsche Courant"
schrijft het volgende.
Wanneer wij onze stad vergelijken met de om haar schoon
heid' vermaarde Vlaamsche, Zuid-Duitsche of Italiaansche steden,
dan rijst steeds weer de gedachte, dat zij die vergelijking best
kan doorstaan. Welk een tal van fraaie geveltjes, welk een
schilderachtige stadsgezichten, welk een prachtige oude ge
bouwen bezit Middelburg! Maar hoe lang zal dat nog zoo
zijn? Opzettelijk wordt het schoonste wat wij bezitten be
schadigd. Van onze singels worden de boomen omgehakt en
zij worden bebouwd met smakelooze huizen. Onze mooie
oude gevels worden „gemoderniseerd" en men moet „Oud-
Middelburg" op de tentoonstelling gaan zien, om flauw te
beseffen, hoe mooi het vroeger was. In onze onvergelijkelijke
Abdij, die zelfs te Florence een hoogtepunt van schoonheid
zou vormen, prijkt aan een verkooplokaal van ouden rommel
de veranda van wijlen een theetuin. En nu doet de reclame
ook nog haar intrede! Onze fraaie hoofdstraat wordt
steeds meer ontsierd door kakelbonte punten; waarom het
stadsgezicht ,te beleedigen, door reusachtige, smakelooze plak
katen van „Lux", „Davros-sigaretten", „Zebra Kachelglans",
„Reckitts Zakje blauw" en Hoek's bloeiende steenhouwerij,
welke laatste in een glazen kast naast vele andere beurtelings
licht en donker den hoek Langedelft—St.Janstraat ontsiert?
De drogisterijen beschilderen haar gevels met alle kleuren van
den regenboog en slechts aan de welwillende medewerking van
een der eigenaars is het te danken, dat zijn gevel niet gebruikt
werd voor een schreeuwende reclame van poets-pommade.
Ongetwijfeld was zijn bewering juist, dat hij daartoe het
„recht" had, en, misschien, dat het zijn brood was.
Maar dan wordt het tijd, dat onze gemeentewet daarin
voorziet en bederf van het stadsschoon verbiedt! In de eerste
plaats omdat het vreemdelingenverkeer, dat weer voor vele
hotels en café's een deel van hun bestaan is, er door ver
minderen zou en, in de tweede plaats, omdat er in ons leven
nog belangrijker dingen bestaan dan sigaretten en poets
pommade, namelijk kunst en schoonheid!
De Mare te Leiden De Provinciale Zuid-Hollandsch Arche
ologische Commissie zegt in een adres aan den Leidschen
Gemeenteraad, met pijnlijke verbazing kennis te hebben genomen
van het verslag der zitting van den Raad, waarin ter sprake
kwam het plan om, mede ter vermindering van de werkloosheid,
over te gaan tot het dempen van de Mare. In een kort adres,
dat den 19en Mei j.1. werd ingezonden, betuigde de commissie
reeds haar adhesie aan het door de vereeniging „Oud-Leiden"
ingediende protest tegen het bedoelde voornemen. Gezien het
groote belang, dat met deze zaak is gemoeid, wenscht zij thans
breeder uiteen te zetten, hoe noodlottig de uitvoering van dit
plan zal zijn, daar de historisch geworden plattegrond van Leiden
erdoor vernield en een prachtig stuk stadsschoon voor altijd
erdoor bedorven wordt, zonder dat hiertegenover eenig noemens
waardig voordeel (uit het oogpunt van het verkeer) wordt
gewonnen.
De commissie doet dit, door het dempen van de Mare te
bezien in verband met de geschiedenis der stad, haar schoonheid
en het verkeer.
De commissie treedt niet in een beoordeeling van de vraag
of arbeidsverschaffing een motief voor het ondernemen van
groote stedelijke werken mag zijn; wel is zij erTen-sterkste
van overtuigd, dat die niet behoort te geschieden voorwerken
van zeer twijfelachtig nut, en zeer zeker niet, wanneer deze
op zoo krasse wijze de historische ontwikkeling van het stads
plan schenden en het schoone stadsgezicht vernietigen. Nu de
beslissing in den raad is aangehouden, verzoekt de commissie
met den grootsten aandrang het plan tot het dempen van de
Mare niet goed te keuren.
Ook de Bond Heemschut heeft aan den gemeenteraad van
Leiden een adres gezonden tegen het voorgenomen plan onr
de Mare te dempen. „Werd aan dit voornemen gevolg gegeven",
zegt het adres, „dan zou Leiden een van zijn schoonste stads
gezichten verliezen, daar de gracht met de Marekerk een geheel
vormt, dat zijn bekoorlijkheid derft, wanneer de levendigheid
van het water en van de boomen, die er langs staan, vervangen
wordt door een doodsche bestrating".