68 DE BOUWWERELD. doch die is in de negentiende eeuw door een ander dak vervangen. De toren te Deinum is nog uit de middeneeuwen afkomstig. Volgens een Latijnsch opschrift zou hij als vuurbaak aan de Middelzee gediend hebben, wat echter niet zeer waarschijnlijk lijkt. Zoodra het bericht in de pers was verschenen, heeft Heemschut een onderzoek ter plaatse ingesteld. Daarbij bleek, dat de bekroning van den toren dringend her stelling noodig heeft, doch dat de gemeente niet in staat is, de kosten daarvan te betalen. Zij stelt echter pogingen in het werk, om het bedrag bij elkander te brengen. Slechts wanneer die pogingen zonden falen, zou men gedwongen zijn, tot het afbreken over te gaan. Zooals vele Friesche dorpen ligt ook Deinum op een terp, waardoor het in oude tijden voor overstrooming bewaard bleef. De Friesche terpen behoeven tegenwoordig voor dit doel geen dienst meer te doen. Daar de terp-aarde zeer vruchtbaar is, verdwijnen die voor het landschap zoo eigenaardige verhoogingen meer en meer. Bij het af graven der terpen worden soms, uiteen oudheidkundig oogpunt belangrijke, voorwerpen gevonden, maar de schoonheid wordt geschaad. Ook het ten zuidoosten van Deinum gelegen Mantgum is op zulk een terp gebouwd. Zooals gewoonlijk staat de kerk op het hoogste punt van die terp. Langs dit gebouw gaat een weg over den heuvel, die, natuurlijk, aan beide zijden helt, zooals op onze afbeelding te zien is. De gemeenteraad van Baarderadeel een der dertig grietenijen van Friesland, later tot gemeenten geworden waaronder Mantgum behoort, nam nu het besluit, dien weg, door ingraving, waterpas te doen maken. Dat dit een groote ontsiering zou hebben op geleverd is duidelijk. Heemschut trok zich de zaak aan, deed een onderzoek ter plaatse en bevond, dat het afgraven niet noodzakelijk was, daar door een ver betering der bestrating het bezwaar, dat de flauwe hellingen gaven, kon worden opgeheven. Daar het besluit van den gemeenteraad van Baar deradeel door Gedeputeerde Staten van Friesland moest worden goedgekeurd wendde Heemschut zich tot dit College, met het het verblijdend gevolg, dat de gemeente raad, op aandrang van Gedeputeerde Staten, besloot, zijn eerstgenomen besluit weder in trekken. Zoo is dus Mantgum voor een ernstige ontsiering bewaard gebleven. Als nu nog verkregen kon worden, dat de zonderlinge „versierselen", die aan den voet der spits van den toren zijn aangebracht, verwijderd werden, dan zou ook ditlen bate der schoonheid komen. EEN DREIGENDE ONTSIERING BIJ AMSTERDAM n het „Handelsblad" wijst Mr. D. Hudig op een ergerlijke ontsiering, die bij Amster dam zal ontstaan, als midden in de zoo schilderachtige Nieuwe Meer de sluis wordt gemaakt, die daar ontworpen is. Wij nemen uit zijn zeer belangrijk opstel het volgende over. Eenige maanden geleden heeft in de pers een bericht de ronde gedaan, dat binnenkort zou worden begonnen met het aanleggen van den spoorweg rondom Amsterdam, ter verbinding van Oost met West. Dit aanleggen brengt mede het slaan van een brug over den Schinkel en over den Amstel. Of vele Amsterdammers er zich rekenschap van hebben gegeven, dat dit een bedreiging beteekent van het weinige natuurschoon, dat onze stad in haar onmiddellijke omgeving bezit, mag worden betwijfeld. Is het echter algemeen bekend, dat een veel in grijpender plan op weg naar zijn uitvoering is, waar door aan de schoonheid van de Nieuwe Meer voor goed een einde wordt gemaakt? De zaak is deze. Er is een nieuwe schutsluis ontworpen, welke die aan het eind van den Overtoom zal moeten vervangen, ten behoeve van betere voorziening in de rioleering en watervoorziening voor de uitbreiding-Zuid, en omdat de bestaande sluis onvoldoende is en moeilijkheden oplevert voor de scheepvaart. Het plan voor de nieuwe sluis voorbereid bij geheime raadsvoordracht; behandeld waarschijnlijk in den zomer van 1919 in een besloten ver gadering van den raad (de raadsstukken zwijgen); waarvoor, als werk ter bestrijding der werkloosheid, bij K. B. van 2 Mei 1921, No. 75 („St.-Ct." No. 85), afwijking van de gebruikelijke onteigeningsprocedure werd verkregen ten behoeve waarvan B. en W. van Amsterdam in de „Staatscourant" van 27 Juni 1921 en 10 Juli 1922 de bekendmakingen, verplicht gesteld bij art. 3 der wet van 1915 plaatsten; ter uitvoering waarvan (in verband met den grooteren opzet) de Provin ciale Staten van Noord-Holland in hun najaarszitting van 1922 een subsidie van f 250.000 aan de gemeente Amsterdam toezegden, en waarvoor een wetsontwerp, vereischt door art. 10 der Onteigeningswet ter ver klaring van het algemeen nut van het werk, de vorige week is ingediend dit plan plaatst de sluis midden in de Nieuwe Meer. Ongeveer bij den ouden Koenen- molen beginnend, doorsnijdt een dijk het water, juist waar dit zijn forschen zwaai maakt; aan de zijde van het Jaagpad is de kolk ontworpen. De breede, prachtige kom van de Nieuwe Meer wordt middendoor gesneden.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1923 | | pagina 4