DE BOUWWERELD.
395
wélk een frisschen kijk de jonge bouwmeester had
en hoe goed hij de pen wist te hanteeren.
IV. PRAATJES OVER BOUWKUNST.
Na ons uitstapje naar den IJkant keeren wij thans
weder naar het Vondelpark terug om van daar onzen
tocht voort te zetten.
Wanneer men van uit het Vondelpark den blik
stadwaarts richt en men ziet op den voorgrond het
nieuw-Amsterdam, waarachter de schilderachtige toren
spitsen van oud-Amsterdam zich verheffen, kan het wel
niet anders of men gaat vergelijkingen maken tusschen
de oude en de nieuwe stad, die zeker niet in het
voordeel van de laatste uitvallen.
Dank zij den rechtlijnigen aanleg der nieuwe stad
is daar, als men de Vondelstraat uitzondert, geen enkel
gezellig hoekje, geen enkel pittoresk gezicht te vinden.
Of weet men ziéh iets neerdrukkenders, iets naar-
geestigers, iets somberders te denken, dan onze on
afzienbare lange nieuwe straten, door een misplaatste
zuinigheid te smal ontworpen, door geen plein met
plantsoen afgewisseld, zelfs door geen groenenden
boom verlevendigd? En, o bittere spot, deze straten
dragen de namen van onze grootste kunstenaars en
geleerden
Toen onze vaderen de stad uitbreidden, schiepen
zij zich een monument hunner waardig en steeds
zullen hunne nazaten hunne Heeren- en Keizersgrachten
blijven bewonderen.
Wat deden wij Zullen ook onze nazaten bewondering
over hebben voor hetgeen wij aan de stad toevoegden
Neen, zij zullen het steeds bejammeren, dat door een
smakeloos Gemeentebestuur aan onze schoone stad
wijken zijn toegevoegd, die haar voor altijd mismaken
zullen
Waarom niet overal den halfcirkelvormge volgd, die
karakteristieke hoofdlijn van oud-Amsterdam?
Was men misschien bevreesd, dat niet alle perceelen
zuiver rechthoekig zouden zijn geworden? Met een
weinig overleg had dit bezwaar door het aanleggen
van pleinen, rondpoints etc. kunnen worden opgelost.
Doch wij weten het, men is eerst met het opmaken
van een zoogenaamd „definitief" uitbreidingsplan be
gonnen, toen reeds verscheidene straten waren aan
gelegd en het ontwerpen van een goed plan dus
onmogelijk was geworden. Toch had er wel iets beters
geproduceerd kunnen worden, dan het plan(?), dat
thans gevolgd wordt.
Alle moeilijkheden, die het terrein aanbood, zijn
angstvallig vermeden. Dikwerf werd de richting eener
straat bepaald door een sloot, een vaart, een pad of
iets dergelijks. Dit moge nu velen zeer practisch zijn
voorgekomeneen breedere opvatting ware toch
bij een zóó ingrijpend ontwerp als een uitbreidings
plan voor een hoofdstad wenschelijk geweest.
Wanneer een vreemdeling de kaart, waarop de uit
breiding van Amsterdam staat afgebeeld, beschouwt,
zal hij niet vermoeden, dat men met een bepaald
plan te doen heeft, maar veeleer meenen, dat gaande
weg stukjes en brokjes zonder onderling verband zijn
aangebouwd.
Eenheid van conceptie is nergens waar te nemen.
Bestaande assen van de oude stad zijn schier nergens
gevolgd.
Waarom heeft men bijv. in plaats van de zoo
vervelende Jacob van Campenstraat niet een gracht
aangelegd in het verlengde van de Hobbemakade naar
de Zaagmolensloot? De meerdere kosten aan het graven
van die gracht besteed, waren ruimschoots opgewogen
door het fraai effect, dat het water zou te weeg ge
bracht hebben.
Men schijnt echter tegenwoordig weinig om water
partijen te geven en liefst maar zooveel mogelijk te
willen dempen, zich troostende met de bewering van
sommigen, dat het hun nimmer gelukt is de spiegeling
van de gevels in het water onzer grachten waar te nemen
Een tweede voorbeeld.
Was het bepaald onmogelijk geweest, de as van
het Nieuwe Museum saam te doen vallen met die
van de Spiegelstraat?
Wanneer men te Parijs geweest is, en daar gezien
heeft, welke fraaie vergezichten verkregen worden
door het plaatsen van monumentale gebouwen in de
assen van één of meer straten, zal men ons toegeven,
dat het ten zeerste te bejammeren is, dat men van
de Heerengracht door de Spiegelstraat niet de hoofd
partij van het Museum kan zien, maar slechts één
der torens.
Een opmerking, die ieder verder bij het beschouwen
der uitbreidingsplannen zal moeten maken, is deze,
dat men in het geheel niet aan het ontwerpen van
pleinen of squares schijnt gedacht te hebben.
Wel heeft men hier en daar één of meer blokken
van het dambord als plantsoen aangewezen, doch
waarschijnlijk omdat men, toen het plan reeds gereed
was, bemerkte, dat ook nog wel eenig groen in de
woestenij mocht wezen.
Dat onze met „watervrees" behebte gemeente
ambtenaren aan geen fonteinen durfden denken,
spreekt van zelf.
Het gebrekkig uitbreidingsplan alléén echter de
schuld te geven van het „unheimische" onzer buiten
wijken, zou onbillijk zijn. De speculatiebouwers hebben
ruimschoots hun deel in de mismaking der nieuwe
stad. Winstbejag dreef hen, niet alleen tot het maken
van bevende vloeren en brabantsche muren, maar ook
tot het maken van gevels, die meestal niet meer zijn,
dan muren met gaten er in. En ware het hier nog
maar bij gebleven. Doch menig bouwer achtte het