DE BOUWWERELD.
203
zeer bekwaam meester moet ze hebben vervaardigd. De paneelen
aan de westzijde, uit de zeventiende eeuw, verraden een minder
vaardige hand.
Het landgoed Persijn te Maartensdijk. Het weekblad „Floralia
bevat het volgende:
r
„Het was voor de liefhebbers der natuur indertijd een opluchting,
toen zij vernamen, dat doortusschenkomst van Staatsboschbeheer
akn het dolle hakken van boomen, aan het vernielen van
natuurschoon paal en perk gesteld zou kunnen worden. Een
opluchting ook voor de inwoners van Maartensdijk, een landelijke
gemeente in de nabijheid van Utrecht, want zij hadden groote
vrees, dat het fraaie „Hengstebosch", zooals de dorpelingen
het buitengoed Persijn veelal noemden, nu het in handen van
een houthandelaar gekomen was, met al zijn natuurschoon zou
.verdwijnen. Dat bosch, hetwelk de dorpsgenooten, maar ook
de duizenden vreemdelingen, die den weg van Utrecht naar
Hilversum langs kwamen, zoo dikwijls in verrukking gebracht
had door zijn eenig mooien bladerentooi in den zomerendoor
zijn beschutting in den winter, stond, men voelde het, ten doode
opgeschreven. „Maar", en als een laatste hoop werd het uit
gesproken, „het Staatsboschbeheer is er ook nog". Inderdaad,
het Staatsboschbeheer was er ook nog en weldra werd een
adres, houdende het verzoek tot behoud van Persijn, ingediend.
Dit verzoekschrift had een gunstige uitwerking, want na be
trekkelijk korten tijd kwam de heer Leonard A. Springer
namens het Staatsboschbeheer eens kijken of er wel redenen
bestonden, om het omhakken te verbieden. Zijns kennersoog
dwaalde ernstig rond, maar groot was de teleurstelling toen
de heer Springer het grootste gedeelte, dat met zijn heerlijke
waterpartijen, met zijn zware, fiere boomen, met zijn heuvelen
en dalen, als het ware overleverde aan bijl en houweel. Een
oprijlaan, gevormd door stoere, reusachtige beukenboomen, die
elk een geschiedenis hadden en jaren de trots en de roem van
Persijn geweest waren, stond mede op de doodenlijst. Alléén
rondom het „heerenhuis" moest een gedeelte blijven staan.
Toen wij indertijd deze geheel onnoodige verwoesting aan
schouwden, hebben wij dikwijls in machtelooze woede de vuisten
gebald. Niet tegen den houthandelaar, immers hij heeft alleen
gevoel voor mooie boomen, voor natuurschoon, als hij kans
ziet daardoor méér geld nog te winnen. Doch wij waren
woedend op het Staatsboschbeheer, dat hier, zooals op andere
plaatsen, een schitterende gelegenheid had om iets moois, iets
waaraan op die plaats behoefte was, te redden, maar nochtans
die kans slechts voor een klein gedeelte gebruikte.
Het prachtige „Persijn" met al zijn heerlijkheden, zijn mooie
boomen, zijn eenig mooie vergezichten, zijn waterpartijen, zijn
heuvelen en dalen, weleer door den grooten tuinarchitect Copijn
in een lusthof herschapen en door de familie Van Hengst
met liefde verzorgd, is reeds voor het grootste gedeelte een
ruïne geworden Nog korten tijd en dan zal de slooping vol
trokken zijn. Dan zullen de heuvelen en dalen verdwenen, de
waterpartijen tot nietige slootjes' gedegradeerd zijn Kaal is
reeds de grond, weg zijn de boomen, afgehakt de heesters,
vernietigd wat eens zoo mooi was!
Maar het Staatsboschbeheer is er toch? O, zeker, maar wat
zou dat? Toen we een paar weken geleden met weerzin eenige
oogenblikken besteed hebben, om door de ruïne te wandelen, trof
ons oog een jongen eikenboom. De rechte, gladde stam ge
tuigde van den forschen groei, het krachtige leven hier door
des houthakkers bijl afgesneden. Maar daar, wat is dat? Half
onder den stam verscholen grijnsde ons een bordje tegen,
waarop heel duidelijk te lezen stond: „Kapverbod". Ha, dus
dezen boom was op advies van den heer Springer vergund
te blijven leven, omdat hij jong was en schoonSchoon was
ook het geheele bosch én jong genoeg om nog jarenlang een
lustoord te zijn voor velen. Maar daar aan die woudreuzen in'
het groote bosch zag men geen bordjes met „kapverbod", en
des houthakkers bijl kloofde ze in ellendige kachelblokjes. Was
het wonder, dat zijn bijl, die reeds zooveel boomen trof, ook
neerviel in de wortels van dezen jongen eik, waarop het bordje
„kapverbod" stond? Grijnzend, spottend keken de letters
je aan onder den vernielden boom. Spottend met het Staats
boschbeheer, hier tot een fictie gemaakt.
Een „kapverbod" rustte ook op een beukenlaan, maar des
niettemin hakte men om den anderen boom weg. De vakterm
hiervoor is „uitdunnen".
Een „kapverbod" zou ook een schitterende groep bruine
beuken, zooals men zelden zien zal, behoeden. Geweldig hoog
verhieven ze de kruinen in de lucht, en op grooten afstand
zag men reeds den imponeerenden bladerentooi Toch klinken
ook hier in deze rijen reeds de lijkzangen. Verscheidene zijn
reeds ter aarde geveld, in hun val andere vernielend. Uitdunnen
Een „kapverbod" rustte, wij zeiden her reeds, ook op een
gedeelte rondom het huis en „tot hiertoe en niet verder moogt
ge hakken", zoo beval het Staatsboschbeheer den houthakker.
Ver achter de grens, indertijd door den heer Springer getrokken,
liggen de stammen neer, is geen blaadje meer te bespeuren.
Kaal is gedeeltelijk reeds de vlakte, waar vroeger het zoo
schoone „Hengstebosch" den geheelen omtrek sierde. Weg is
veel natuurschoon, ondanks de macht van het Staatsboschbeheer."
Wij zonden bovenstaand artikel aan den inspecteur van het
Staatsboschbedrijf, Dr. E. D. van Dissel, die ons het volgende
schrijft:
„Gaarne maak ik gebruik van de mij door Uwe Redactie
welwillend geboden gelegenheid, om door een onderschiift het
bovenstaande recht te zetten.
Toen in 1918 het landgoed „Persijn" aan den weg van Utrecht
naar Hilversum en den zijweg, die vandaar naar Achttienhoven
leidt, aan houthandelaren was verkocht, hebben de Vereeniging
tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, het gemeente
bestuur van Maartensdijk en vele ingezetenen dier gemeente
op het leggen van een kapverbod aangedrongen.
Vanwege het Staatsboschbedrijf is toen onmiddelijk een
nauwgezet onderzoek ter plaatse ingesteld.
Daarbij bleek, dat vóór het in werking treden van de
Nood-Boschwet op dit landgoed reeds vrij veel hout was
geveld, vooral in het noordelijk gedeelte, ten gevolge, waarvan
dit laatste dermate was gehavend, dat het geen behoorlijk
geheel meer vormde. Daarin vond het Staatsboschbedrijf aan
leiding, om den Minister van Landbouw voor te stellen, dit
gekeelte te laten vellen en alleen het geboomte in het zuidelijk
gedeelte, n.1. de omgeving van het landhuis, als de kern van
het natuurschoon, door een kapverbod voor velling te behoeden,
behoudens een aantal exemplaren, die uit boschbouwkundig
en esthetisch oogpunt gevoeglijk konden worden gemist of
waarvan het vellen zelfs wenschelijk was.
Zekerheidshalve is ten aanzien van het landgoed „Persijn",
omdat het hier geen gewoon bosch, maar een met veel smaak
aangelegd park betrof, ook nog de meening gevraagd van den
bekenden tuinarchitect Leonard A. Springer te Haarlem,
die zich na een bezoek aan het terrein, behoudens enkele
detailkwesties, geheel bij de opvatting van het Staatsbosch
bedrijf aansloot.
Ziedaar de verklaring, waarom den Minister van Landbouw
niet is geadviseerd, op het geheele landgoed een kapverbod te
leggen.
In verband met de verdere beweringen van den schrijver
van bovenstaand artikel, als zouden ook boomen, waarop
een kapverbod rustte, onder den bijl des houthakkers zijn
gevallen en meer dergelijke beschuldigingen, kan ik hier
met den meesten nadruk verzekeren, dat, blijkens een
ingesteld onderzoek, de tegenwoordige eigenaren van het