DE BOUWWERELD. 201 en het. lezen van „eenige ingekomen telegrammen Kalmte heerschte. Maar toen stelde het bestuur voor, alle „gedelegeerden" het woord te geven. Dit wekte hevig verzet bij de „dadaisten", die een loopje namen met het geheele congres. De heer Berlevi uit Polen wilde weten, wat men onder „vooruitstrevende kunstenaars" verstond. Een Franschman verlangde „een nieuwe Romantiek", waarop de vooruitstrevenden een gebrul van afkeuring lieten hooren. De heer Kubicky (waarschijnlijk een kubist), bezwoer de aan wezigen „broederlijk en vriendschappelijk samen te werken". Maar de wanorde duurde voort, want „daar het congres alle leiding miste", werd voortdurend door elkaar geschreeuwd. Zelfs de heeren Lissitzky, Richter en Van Doesburgh konden zich niet verstaanbaar maken, want wat zij trachtten te zeggen werd „ge deeltelijk door applaus, gedeeltetijk door gefluit" begeleid. De heer „Raoul Haussmann (dadaist)" zeide „dat hij noch tot de vooruitstrevenden, noch tot de kunste naars behoorde" en dat hij, inplaats van „internationaal", „cannibaal" was. Daarop „verliet hij de zaal", wat voor degenen, die bleven, een opluchting moet geweest zijn. De Benjamin der vergadering, Walter Graff, riep nu uit: „Ik ben hier de jongste van u allen en ik vind, dat gij noch internationaal, noch vooruitstrevend, noch kunstenaars zijt. Ik heb hier dus niets te doen". Thans ontstond een oorverdoovend lawaai, daar de vergadering floot, brulde, juichte en protesteerde. De „futuristen, de dadaisten" en hun aanhang verlieten het Regeeringsgebouw te Dusseldorp, waar de ver gadering gehouden werd. Het verslag zegt niet, of er nog verder vergaderd is, maar drukt allerlei manifesten af, die aan het congres gericht zijn. In een dezer manifesten heet het, „dat de Internatio nale der vooruitstrevende kunstenaars de oude vormen der kunst overwinnen moet". In een ander „dat kunst slechts het product van „vermenschelijking" kan zijn, als zij ophoudt, de private „zielsbelevingen" te willen vereeuwigen". Er is nog meer fraais in deze manifesten te vinden, maar wij zullen het hierbij laten. Het kunstcongres van 1915 tc Amsterdam had „goed voldaan en is tevreê uiteengegaan". Van dat te Dusseldorp zou men dit kwalijk kunnen zeggen. Maar nog altijd kan men niet „met woorden bouwen, uit woorden meesterstukken houwen, de tong gebruiken als penseel". De kunst ligt op apegapen, daaraan valt niet te twijfelen. Manifesten kunnen geen baat meer brengen. GEMENGDE BERICHTEN De electrische spoorwegen in het Gooi. Wij vinden in „de ^.Courant" het volgende. De; tijden zijn voorbij, dat het Gooi slechts voor eenige tientallen van Amsterdammers van belang was, die daar hun statige zomerlustverblijven hadden gebouwd. De laatste 20 a 30 jaren is de trek steeds grooter geworden en het Gooi werd niet meer alleen als zomerverblijf beschouwd, doch werd een vaste woonplaats voor duizenden Amsterdammers, die na hun werkdag rust en frissche lucht op een half uur afstands konden genieten terwijl hun kinderen in een gezonde en mooie omgeving opgroeiden. Dat het getal dezer „forensen" niet gering is, toont de bevolking der Gooische gemeenten. Hilversum heeft 40.000 inwoners, Bussum meer dan 20.000, Laren, Blaricum, Huizen volgen deze ontwikkeling in een snel tempo. Hef heet dan dat zulk een gemeente „in groei en bloei" toeneemt; in werkelijkheid wil dit zeggen, dat bosschen gerooid worden en vervangen door straten en pleinen. Al wat „groeit en bloeit" wordt vernietigd. En hiermee wordt het doel voorbijgeschoten. Van de Gooische schoonheid zal spoedig niets meer te genieten zijn. En evenmin van de Gooische gezondheid. De beroemde Gooische lucht, hoofdzakelijk ontstaan door de uitademing der boomen, zal verdwijnen. Het buitenleven behoort dan tot het verleden. De kip met de gouden eieren is dan ge slacht. Hetgeen minder vreugde en gezondheid beteekent voor de tienduizenden, die er reeds wonen, terwijl ook zij, die het Gooi nog bevolken willen, er niets meer zullen vinden. Ongerekend nog de duizenden en duizenden Amsterdammers en landgenooten, die het Gooi, hetzij voor de vacantie, hetzij als dagjesmenschen bezoeken. Een zomersche Zondagochtend op den Amersfoortschen straatweg (de hoofdverbindingsweg met Amsterdam) toont aan, wat het Gooi voor Amsterdam,, beteekent: meer dan duizend fietsers per uur' Dit geeft aan, wat het verlies van het Gooi voor Amsterdam zal beteekenen. De verwoesting van het Gooi is even dwaas als bijv. het dempen van de zee bij Zandvoort zou zijn. Den.laatsten tijd begint men in te zien, dat het tijd wordt, om te gaan remmen. Men is opgeschrikt door de tramplannen van het Ministerie van Waterstaat. Het verdwijnen van de Gooische stoomtram en het vervangen ervan door een snelle, gerieflijke electrische tram zal iedereen toejuichen. Doch de route die voor de nieuwe tram ontworpen is, doet alom de protesten opgaan En niet alleen van natuurliefhebbers, dien men zoo spoedig eenzijdigheid wil verwijten. Doch de Minister van Waterstaat schijnt niet van plan te zijn, zich aan de protesten te storen. Op een vraag van den heer Berosma in de Eerste Kamer antwoordde de Minister, dat de Commissie, ingesteld, teneinde te onderzoeken in hoeverre het natuurschoon van het Gooi door de tramplannen geschaad zou worden, deze schade niet noemenswaard achtte! Dat dit ministerieele antwoord terecht niet geruststelde, bleek uit de vragen van den heer Van Beresteyn of dit het oordeel was van de geheele Commissie, en uit de hernieuwde vraag van den heer Bergsma, thans tot Minister De Visser gericht, die zich aan de zijde van den heer Bergsma schaarde. En bovenal bleek het uit het adres van B. en W. van Bussum, tot den Minister van Waterstaat gericht, waarin zij tegen de vernieling in het Bosch van Bredius en andere mooie plekken in de omgeving opkwamen, een adres, dat thans door een adres uitlde burgerij gesteund wordt. In een gesprek (door een onzer medewerkers) met den burgemeester van Bussum gevoerd, bleek, dat het gemeente bestuur reeds vroeger aandacht aan de ministerieele plannen geschonken had. Den 2en Juli 1921 vroeg het den Minister, aan de Commissie toe te voegen den heer De Bazel, de ont werper van het wegenplan der Gooische gemeenten, hetgeen door den Minister, in zijn antwoord van den 2den Augustus, 1921 niet ingewilligd werd. Het resultaat van de bevindingen der Commissie weet men1 Twee leden komen in een afzonderlijke

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1922 | | pagina 5