200
DE BOUWWERELD.
Oucoop beeldde er een af, op de Prinsengracht tegen
over de Leliegracht aanwezig. Daar wordt een der
schoonste stadsgezichten bedorven door de reusachtige
reclame, die een winkelier tegen de twee bovenste
verdiepingen van zijn huis heeft doen aanbrengen.
Ook nu geeft de fotografie de schennis van hetstads-
schoon onvoldoende weer, daar het harde blauw
lichtgrijs is geworden. Maar men ga maar eens staan
op de brug aan de Keizersgracht, waar de fotograaf
zijn toestel had opgesteld en men zal schrikken van
wat men ziet.
Verleden jaar heeft Amsterdam eindelijk aan de
roepstem van Heemschut gehoor gegeven, die zoo
lang die des roependen in de woestijn was gebleven.
De gemeenteraad stelde verordeningen vast, die aan
alle ontsiering der stad een einde kunnen maken.
Dan, die verordeningen zijn nog niet van kracht; er
moeten machten werkzaam zijn, die dit van kracht
worden tot dusver hebben belet.
Wij weten niet, welke die machten zijn, maar wij
hopen, dat het spoedig gelukken moge, haar te over
winnen, opdat Amsterdam eindelijk bevrijd worde van
zooveel, waardoor het thans is ontsierd.
Natuurlijk kan, wat, in vele jaren van onverschillig
heid voor de schoonheid, bedorven is, nooit weder
worden goedgemaakt, doch er kan althans gezorgd
worden, dat er aan het verder bederven een
einde komt.
EEN KUNST-CONGRES
Het kunst-congres heeft goed voldaan,
Het is tevreê uiteengegaan.
Kon men nu maar met woorden bouwen,
Uit woorden meesterstukken houwen,
De tong gebruiken als penseel,
Dan sprak men er geen woord te veel.
Candidus.
e Dusseldorp heeft, van den 29sten tot
den 31sten Mei 1922, een internationaal
kunstenaarscongres plaats gehad, waar
omtrent het April-nummer, dat in Juni
verscheen, van het maandblad „De Stijl" eenige
bijzonderheden geeft.
Het congres was georganiseerd door de Kunst-
vereeniging „Das junge Rheinland", de „November-
Gruppe" te Berlijn, de „Sezession" te Darmstadt en
de „Sezession" te Dresden, welke, volgens „De Stijl",
samen „een soort Union vormen, die, gesteund door
een meerderheid van middelmatige elementen, een
Internationale van vooruitstrevende kunstenaars wil
stichten".
Bij deze lichamen hadden zich aangesloten de heer
Schaffende te Dresden, de heer Theodor DauBLER,
Mevrouw Else Lasker, geboren Schüler, de heer
Hubert Eulenberg, de heer Oskar Kokoschka, de
heer Christian Rohlfs, de bekende schrijver Romain
Rolland, de heer Wassily Kandinsky, de heer Han
Rijner, de heer Edouard Dujardin, de heer Marcel
Millet, de heer Tristan Remy, de heer Marek
Schwarz, de heer Marcel Sauvage (van de groep
„1'Albatros"), de heer Paul Jamatty, de heer Vincenzo
Prampolini, de heer Pierre Creixamt, de heer Henri
Poulaille, de heer Maurice Wullems, de heer Pierre
Larivière" (van het gilde „Les artisans de 1'avenir"),
de heer Joseph Quesnel, de heer Germain Delaiton
(van de groep „Les Compagnons"), de heer Stanislaw
Kubicki, de heer A. Feder, de heer Jankel Adler en
de heer Arthur Fischer.
Deze lichamen, dame en heeren, hadden een manifest
opgesteld, dat eindigde „Kunstenaars van alle landen,
vereenigt UI". Zij wilden „alle leden van het congres
dwingen, dit manifest onvoorwaardelijk te teekenen".
Wie weigerde „zou op echt Pruisische wijze buiten
de deur worden gezet".
Maar zoover is het niet gekomen. De heeren Theo
van Doèsburgh, Elia Lissitzky en Jeremia Richter
(van de internationale fracties „de Constructivisten")
konden dit niet gedoogen. Als* „vooruitstrevende
minderheid" verzetten zij zich, „grepen actief in" en
daardoor kwam in de plaats van „het gedwongen
onderteekenen van dit manifest het vrijwillig invullen
van een doodgewone presentielijst".
De kou was dus voorloopig van de lucht en de
„werkzaamheden" konden beginnen. De „Union" had
een programma „bestaande uit niet minder dan 149
paragrafen" waarom niet 150, dan was het een
rond getal opgesteld. Die paragrafen hadden „bijna
uitsluitend betrekking op handels- en tentoonstellings-
belangen". De heer Wollheim zou de paragrafen
voorlezen. Dan, hij was pas aan paragraaf 20 ge
komen, toen het geduld zijner hoorders was uitgeput,
en zij hem „door protest verhinderden" verder te gaan.
Het „constructivistische" driemanschap wilde „vast
gesteld hebben", of de Union een „handelskarakter
of een kunstkarakter" zou dragen. Ook wilde het, dat
er een bestuur uit de aanwezigen gekozen zou worden.
Maar dit werd niet verkregen, en het schijnt, dat de
vergadering iets van een Poolschen Rijksdag had.
Gelukkig werd de bijeenkomst, eer er ongelukken
gebeurd waren, gesloten en konden de leden van het
congres, toen zij een boottocht op den Rijn maakten,
tot bedaren komen.
Het was avond geweest, het was morgen geweest,
en de tweede vergadering begon met een „voorrede"