128 DE BOUWWERELD. a= DE STRIJD TEGEN DE RECLAME en êtrijd" tégen' 'dé.'öntsierendë'reclame heeft' „Heemschut" van' den aanvang af aan- geèpndën. y/ëlke> middelen bezat de Bond, om de reclames tegen"'te ,gaan? Hij had er maar een, en dat was, om de aan'da.cht van' het publiek op de ontsiering, die'van-de reclames het gevolg was,-te vestigen. In het laatst'van 1911 werd de eerste „Heemschut conferentie" gehouden. Daar werd- in woord en- licht beeld aangetoond, hoe Nederland' door de steeds voort woekerende reclame in zijn schoonheid werd bedreigd. Kort daarna deed Mr. K. Hazelhoff Roelfsema aan de Provinciale'Staten van Noord-Holland, waarvan hij lid was, het voorstel, om een verordening tot het weren van inbreuken op natuurschoon vast te stellen. Zijn voorstel werd in de zomervergadering van 1912 aangenomen en den lOden October van dat jaar trad de verordening' in werking. Zij verbiedt den eigenaar of gebruiker van eenig onroerend goed, daarop' of daaraan te hebben muren, getimmerten, borden of andere voorwerpen, bestemd en gebezigd tot reclame, of dit onroerend goed op eenige andere wijze tot reclame te bezigen. De reclame op eigen grond voor eigen zaak bleef echter geoorloofd, terwijl reclames, die bij het in werking treden der verordening reeds bestonden, tot -1914 behouden mochten blijven. Voor het tot stand brengen van deze verordening verdient de nagedachtenis van Mr. Hazelhoff Roelf sema de hulde van allen, die Nederlands schoonheid behouden wenschen te zien. Het voorbeeld, door Noord-Holland gegeven, werd spoedig door Zèeland gevolgd, waar de verordening den 24sten Januari 1913 in werking 'trad, en door Zuid-Holland, waar de verordening den 6den October 1913 werd ingevoerd. Eindelijk kwam ook in Limburg een verordening tot het weren van inbreuken op natuurschoon tot stand, die den 14den Februari 1919 in werking is getreden. Van onze elf provinciën zijn er dus nog zeven, die den strijd tegen de ïeclame moeten aanbinden. Haar besturen zullen goed doen, zoo spoedig mogelijk dit werk te gaan ondernemen. Zij mogen zich herinneren, dat artikel 625 van ons Burgerlijk Wetboek, als het zegt: „eigendom is het recht, om van eene zaak het vrije genot te hebben en daarover op de meest vol strekte wijze te beschikken", daaraan toevoegt: „mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verordeningen, daargesteld door zoodanige macht, die daartoe, volgens de grond wet, de bevoegdheid heeft." Die bevoegdheid bezitten de Provinciale Staten en zij kunnen dus bij verordening reclames verbieden. Ondertusschen gelden de provinciale verordeningen niet „binnen de bebouwde* kom e'ener gemeente". Er( juist daar tiert de ontsierende réclamé het weligst-. Om dit kwaad te bestrijden' dienen dus;de gemeente^ besturen verordeningen te maken. De.eérste gemeente, die dit deed was Nijmegen, waar de verordening den 23sten Maart 1912 in werking trad. Nijmegen is dus, zelfs nog Noord-Holland voor geweest. Dit treft voorat; omdat Gelderland, waarin Nijmegen ligt, nog altijd geen verordening tot het weren van reclames heeft vastgesteld. Eenige gemeenten, waaronder Dordrecht en Haarlem, hebben het voorbeeld van Nijmegen gevolgd, doch vele der grootste, zooals Rotterdam, Ütrecht, Groningen en Arnhem hebben nog altijd geen reclameverordening. En toch zou zij daar in de eerste plaats noodig zijn. Eenige jaren geleden stelden drie leden van den Gemeenteraad te Rotterdam voor, een- reclame-ver ordening te maken. Vijf-en-twintig adressen van lichamen, ter ondersteuning van dit vo'orstel, werden aan den Gemeenteraad gezonden. Maar nadat de Commissie voor de Strafverordeningen het aannemen van dit voorstel ontraden had, daar „het kwaad te Rotterdam geen grooten omvang had aangenomen"(!) werd het voorstel ingetrokken, omdat het Dagelijksch Bestuur beloofde, de zaak ter hand te zullen nemen. Sedert werd daar echter niets meer van vernomen. Te Amsterdam- ging het, aanvankelijk, al niet beter. Toen, indertijd, de politieverordening daar werd herzien heeft 1 leemschut te vergeefs er op aangedrongen, dat de reclames verboden zouden worden, die de stad op zoo hinderlijke wijze ontsieren. En Amsterdam is toch altijd nog zoo mooi, dat het wel verdient tegen aan slagen op zijn schoonheid te worden beschermd. Hier is zeker een taak voor de „Commissie voor het Stads- schoon" te vervullen. Gelukkig is onlangs een voor dracht door den Gemeenteraad aangenomen, om een rpclameverordening in te voeren. Moge zij spoedig in werking treden 1 Ook 's Gravenhage is sinds eenigen tijd in het bezit van een reclameverordening gekomen. Wij gaan dus vooruit. Men meent dikwijls, dat de reclames aan handel en nijverheid voordeel brengen. Maar dit is aan twijfel onderhevig, als men leest, welke antwoorden gegeven werden, toen een groot Amerikaansch dagblad over de reclame bij de meest vooraanstaande mannen van zaken een rondvraag hield. Al die antwoorden ontkenden de waarde van de reclame in de steden. J. D. Rocke- feller, zeker iemand, die wel tot oordeelen in staat is, schreef: „Alleen het adverteeren op groote schaal in dagbladen is voor den man van zaken een reclame, die doel treft. Het dagblad komt tegenwoordig zelfs in het kleinste dorp, het wordt door allen gelezen, en daarom is het adverteeren de eenige goede wijze van

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1922 | | pagina 4