de bouwwereld. 425 ruimer behoorden op te vatten en zijn zoo gekomen tot een magistraal ontwerp van stadsuitbreiding, dat over de eeuwen heenreikt." - De architecten M. J. Granpre Molière, P. Verhagen I.z. en A. J. Th. Kok, lichten de ontwerpen uitvoerig toe. Ze merken zeer ad rem op, dat Rotterdam vruchtbaar genoeg is wat uitbreidingsplannen betreft, voornamelijk voor de binnen- 'stadhet zuidelijk stadsdeel evenwel bleef gewoonlijk buiten bespreking. „Het ziet er dan ook niet fraai uit en vertoont in zijn tegenwoordigen toestand een futurisme van onsamen hangende flarden; het is wel te begrijpen, dat de burger even 'weinig lust had om er te wonen als de belangstellende om zijn toekomst te bestudeeren." In een breed opgezet betoog beweren de ontwerpers der uitbreidingsplannen verder, dat lichamen als het Tuindorp aan den stadsuitleg meer leven kunnen inblazen dan de overheid. Met vreugde aanvaardden zij daarom hun taak, al weten ze ook, dat het plan niet in dezen vorm onveranderd zal zijn uit te voeren. Van min of meer vaststaande denkbeelden over het •verkeer hebben ze zich vrij gemaakt, immers er zullen met goeden wil oplossingen te vinden zijn, die zoowel aan het doelmatige verkeer als aan een onbekrompen uitleg van het woongebied niet in den weg staan. Zooals we reeds aan gaven omvat het plan het geheele eiland IJselmonde. Het stelsel van centralisatie van de bevolking in een compact stadsgebied is losgelaten, er is mede gerekend, dat aan de eigenlijke stad een grens wordt gesteld en dat de dorpen in de nabijheid der toekomstige industrieterreinen als kernen van verdere bebouwing worden beschouwd. De gebruikelijke wijze van uitbreiding aldus de toelichting n 1. het steeps toevoegen van nieuwe jaarringen erf flarden van gelijksoortige bebouwing is door haar starre onwrikbaarheid .niet alleen ondoelmatig, maar ook onduidelijk; wanneer men in zulke stadswijken niet nauwkeurig den weg weet, vergist men zich keer op keer; alle wijken en straten gelijken op elkaar. Als men daarentegen oude steden van verre nadert, is hare samenstelling volkomen af te lezen en men komt zonder eenige inlichting vanzelf naar het centrum. De nieuwe steden zijn natuurlijk veel te groot om te overzien, maar niettemin kunnen ze zoodanig gebouwd zijn, dat men door een geleide lijke verdichting en versteviging van bebouwing en door een duidelijke richting, toch als vanzelf naar het centrum wordt gevoerd. Met dezen eisch is in dit plan rekening gehouden; van buiten komend, gaat men eerst door den open gordel, waar zich de ontspanningsterreinen, ziekenhuizen, begraaf plaatsen enz. bevinden; daarna bereikt men de zóne van,losse woonhuizen, die zich geleidelijk verdicht en ten slotte in een hoog bebouwde stadskern culmineert. Hiermede is dus tevens aan het stadsgebied een grens gesteld en kan een harmonische samenhang van stad en land worden verkregen. Het zuidelijke gebied heeft neiging zich naar twee richtingen te ontwikkelen, n.1. rechts naar IJselmonde en links naar het Waalhavengebied; het centrum is aangenomen daar waar de verkeersrichtingen van links en rechts te zamen vloeien en op de overbrugging naar de oude stad zijn gericht; dit gebied 'ligt vrijwel maagdelijk, hetgeen zich wel verklaren laat doordat het juist tusschen de beide bebouwingen is gelegen; dit is een bijzonder gelukkige omstandigheid cn er is in het onder havige ontwerp naar gestreefd, daarvan ook het volle profijt te trekken. Het centrum is dan gedacht als een scheg, die zich naar het zuiden verbreedt en onbelemmerd tot in het open veld voert; het middenpunt van verkeer en gezelligheid sluit zich hier onmiddellijk aan bij dat van ontspanning in de open lucht. De heeren Granpré Molière, Verhagen en Kok betoogen, dat het plan geen karaktei looze copie mag worden van den Rechter Maasoever. De bewoners moeten er zich thuis voelen en niet het denkbeeld krijgen naar een verbanningsoord te zijn gezonden men moet zich van de geldende bouwtradities weten los te maken, dan leiden de lage grondprijzen en de goede bodem gesteldheid vanzelve tot een eigen ontwikkeling. Nadat is medegedeeld, hoe aan de eischen van het groote verkeer is tegemoet te komen, door het n.1. samen te trekken op eenige hoofd-aders, die geleidelijk loopen en zoo min mogelijk kruisingen vertoonen, zeggen de ontwerpers, dat de winkelstraten zijn gedacht van het centrum uitgaande en evenwijdig met de verkeersaders; zij zijn smal van door snede, zooals in vele oude steden. Het is bekend hoe prettig deze winkelstraten zijn in verband met de groote aders. De gordelwegen krijgen een eigen karakter, het geleidelijk ombuigen en schilderachtig afwisselen van groen en bebouwing moeten de tegenstelling geven tot de groote verkeerswegen, die hun profiel zooveel mogelijk handhaven. Ze vormen tevens de inleiding tot de groene scheg in het hart van den aanleg en moeten het gaan daarheen zoo boeiend mogelijk doen zijn. In dit middengedeelte dan is samengebracht wat voorsporten ontspanning van groote groepen van de bevolking kan worden verlangd. Stilgestaan moet nog worden bij het gebied op het eiland buiten Rotterdam gelegen. Het heeft een rustig, degelijk natuurschoon, zwaar polderland met hoog beboomde dijken. Maar minder bekend is, dat de oevers van de Oude Maas zuidelijk van Rotterdam een koninklijk riviergezicht1 geven, dat nog nagenoeg ongerept is; op den duur kan dit alles niet blijven bestaan, de invloed van een stad doet zich ver in den omtrek gevoelen en langs de oevers van de Oude Maas ten zuiden van Rotterdam vertoonen zich reeds de eerste teekenen van de industrie; we zijn het gewoon om het goede van onze natuur geleidelijk te zien aftakelen en op den duur is geen enkel stukje in de nabijheid van de steden veilig. Tenzij men tijdig inziet, wat hiermede voorgoed verloren gaat en men grijpt naar de middelen om dit te voorkomen. Bij het opmaken van deze plannen is van de vermetele gedachte uitgegaan, dat dit mogelijk zal zijn; het beginsel de steden naar de buitenzijde te begrenzen, houdt ook in, dat de omgeving in haar gaafheid wordt bewaard. In het bijzonder is hier gedacht aan het gebied dat den bosch- en parkaanleg verbindt met de Oude Maas. Het is niet de bedoeling om deze te behouden als ze is, maar wel om ze even dienstig te doen blijven aan de behoeften van het buiten zijn; er is aan gedacht om dit gedeelte van de rivier te be stemmen voor de gezelligheid van de watersport, zomeroptrekjes en landelijk verblijf van de gegoede Rotterdammers; het is ongetwijfeld ruwer van karakter, dan de bosschen van Wassenaar, minder herbergzaam, dan het zomerstrand van Scheveningen, maar het is grootsch van aspect en het is een terrein waarop de Rotterdammer zich gevoelen kan op eigen bodem. Het is ook gemakkelijk te bereiken voor wandelaars en wielrijders langs de verschillende wegen door een in gaafheid gehouden landelijk gebied; per auto zal men er in een te verwaarloozen tijdsbestek kunnen zijn en ook te water kan het van Rotterdam worden bereikt. In hun slotwoord zeggen de ontwerpers van dit fantastisch schijnende plan: „Het is niet bedoeld als een ideaal project, maar het staat op den bodem van de werkelijkheid en is naar onze overtuiging technisch en economisch verantwoord." En „het zullen niet de financieele moeilijkheden zijn, die aan de verwezenlijking in den weg kunnen komen." 1 De St. Maartenskerk te Sneek. Op aandrang van .Heem schut" hebben indertijd de kerkvoogden te Sneek hun plan, om de consistoriekamer te verbouwen, opgegeven, doch be sloten, haar te doen herstellen. Deze herstelling, welke onder toezicht der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg zal ge-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 7