DE BOUWWERELD. 421 - De heer Dr. Kalf "begon zijn lezing met de mede- deeling, dat de gemeentelijke monumenten-verordening wel eenige beroering te weeg heeft gebracht. Dit kwam o.a. door de verkeerde voorlichting van de pers. Volgens spreker maakte „Het Vaderland" hierop slechts een gunstige uitzondering; ieder die de artikelen over dit onderwerp heeft gelezen in dit blad, heeft dan qok een duidelijk denkbeeld kunnen krijgen van het doel dezer verordening. De zaak zelve is reeds zeer oud. Reeds bij de Romeinen kwamen bepalingen van verbod voor omtrent het wegnemen van standbeelden en monu menten. Daarop behandelde spreker in het kort de questie van de aanspraken, die de gemeenschap kan ,en mag maken op gevels en uiterlijken vorm van gebouwen en monumenten aan den openbaren weg, die, behalve dat zij eigendom van den bezitter zijn, ,toch ook een deel uitmaken van het stadsgezicht, van de straat, enz. Deze aanspraken kunnen zijn 1°. Van geschiedkundigen aard, een aanspraak, die berust deels op piëteit, b.v. het instandhouden van de woning \an den raadpensionaris Johan de Witt; deels op wetenschappelijke gronden, daar men uit het historisch oogpunt de geschiedenis dichter kan naderen. 2°. De aanspraken van uit een oogpunt van kunst. Het meest belangrijke is hier wel gelegen in de schoon heid. Liep-niet heel het land te wapen, toen de Oude Delft te Delft werd bedreigd door plannen met een nieuw aan te leggen tramlijn? Hieruit blijkt, dat wel degelijk ook de groote massa voelt voor de schoonheid van een stad; en dat het niet alleen de poëtische droomer is, die zich met deze dingen bezig houdt. Zoo sterk kan men de schoonheidswaarde van een stad gevoelen, dat in het schoonheid-lievend Italië reeds in de 13de eeuw bepalingen omtrent monumenten en stadscuriositeiten bestonden. In ons land (hoewel iets later) vindt men ook deze bepalingen. Spreker las in verband hiermede eenige passages voor uit het werk van C. H. Peters „Neder- landsche stedenbouw". Doch niet alleen deze be palingen zijn van ouden datum. Ook in de eerste helft der negentiende eeuw (een tijd, heusch niet het hoogst aangeschreven in onze kunstgeschiedenis) zijn verschillende bepalingen gemaakt omtrent herstellingen, afbraak of bouwen van gebouwen, die waarde bezaten, uit een oogpunt van kunst of geschiedenis beschouwd. Dergelijke bepalingen zijn echter nog maar een zeer gering onderdeel van wat men onder monumenten zorg in meer uitgebreiden zin verstaat. België en Nederland, juist zoo rijk- aan monumenten, zijn de beide landen die nog geen wetten in deze richting bezaten. Spreker behandelde in het kort het tot stand komen van deze wetten in het buitenland. In Duitsch- land dragen deze wetten een zeer draconisch karakter; ze grijpen zelfs in bij het bouwen en verbouwen, zoowel in de steden als op het platteland. Na deze inleiding las spr. de voornaamste artikelen voor, voorkomende in de gemeentelijke monumenten verordening. In de eerste plaats is er gevraagd: wie zijn de personen geweest, die over dit onderwerp begonnen zijn, en wie behoort tot de commissie? Tot deze personen behooren zeer vele kunstenaars en personen die zich op dit gebied bewogen, o.a. de schilders Molkenboer en Bakels, Mr. v. Roven, de bekende figuur, die zoozeer geijverd heeft voor kunst drukken, en spreker zelf, gesteund door vertegen woordigers van meer vereenigingen, waartoe ook „die Haghe" behoorde. De keuze om gebouwen op de lijst der monumentenverordening te plaatsen werd vrijgelaten. Er zijn dadelijk geplaatst een groot getal huizen, waaronder de regeeringsgebouwen en gebouwen van historische en artistieke waarde. Critiek is op deze lijst niet uitgebleven. Men zeideer zijn gebouwen op de lijst geplaatst, die reeds geschonden zijn. Doch dit leek spr. een onhoudbare stellingmen kan toch niet toelaten, dat reeds geschonden gebouwen nu geheel verknoeid worden. Een tweede tegenwerping is deze: over moderne gebouwen, kan het huidige geslacht niet oordeelen, dit moet het komende geslacht doen. Sprekers antwoord hierop luidt: „Zeer juist! Doch om dit oordeel mogelijk te maken moeten de gebouwen bewaard worden." Wat betreft de gevolgen van de monumenten verordening, deze zijn in den regel sterk overdreven. Vooral de vermindering van de waarde der perceelen is daarbij op den voorgrond geschoven, doch men vergeet dat de gemeenschap wel degelijk belang heeft bij zulk een perceel, al is dat belang misschien dan ook geheel van ideëelen aard. Er kunnen wel degelijk in deze richting maatregelen genomen worden; en in de ge vallen dat de eigenaar werkelijk schade zou lijden, kan men op een of andere wijze geheel of gedeeltelijk daarin tegemoet komen. Nog één punt van bezwaar leek spreker van belang, het plaatsen van huizen „en bloc" op de lijst, zooals dat geschied is met huizen aan den Nieuwen Uitleg, de Nassaulaan en de Koninginnekade. Deze huizen, voor een deel dateerende uit pl.m. 1843, geven blijk van een groote "„schoonheids-voorziening" door den Raad uit dien tijd. Is het nu wel goed om deze maat regelen, reeds toen getroffen, door een niet ingrijpen minder krachtig te maken? Spreker meende, dat deze huizen wel degelijk voor plaatsing in aanmerking kwamen. Na een korte pauze lichtte de heer Kalf daarop zijn voordracht nader toe door een reeks projectie's op het doek. („A. H.")

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 3