DE BOUWWERELD VIJFDE „HEEMSCHUT'-NUMMER 1921 XXE JAARGANG No. 43 26 OCTOBER 1921 RED.: A. W. WEISSMAN. AMSTERDAM. UITGEVER: F. VAN ROSSEN MONUMENTENZORG zm e Duitsche taal heeft eigenaardigheden, die de Nederlandsche mist. Spreekt een Duit- scher van „Denkmalpflege", dan drukt hij daarmede uit de zorg, die aan monumenten besteed wordt. Maar wordt dit woord door „monu mentenzorg" vertaald, dan kan dit niets anders be- teekenen, dan dat men voor de monumenten bezorgd is, gelijk iemand geldzorg hebben kan. Alleen „zorg voor monumenten" geeft weder, wat met „Denkmalpflege" bedoeld wordt. Dr. E. J. Haslinghuis, Onderdirecteur van het Rijks bureau, dat voor de monumenten zorgt, heeft den „Tag für Denkmalpflege", die gedurende drie dagen te Munster in Westfalen is gehouden, bijgewoond, en over wat daar gesproken is aan de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" de volgende belangrijke mededeelingen gedaan. De vergadering, talrijker opgekomen dan een harer dertien voorgangsters, zag met eenige spanning uit naar een voordracht, welke Prof. Tietze uit Weenen op het eind van den eersten dag zou houden over: de betrekking der „monumentenzorg" tot de geestelijke bewegingen van den tegen- woordigen tijd. Tietze had reeds het vorig jaar te Eisenach zekere opschudding teweeggebracht met eenige stoute beweringen, gericht tegen de „monu mentenzorg", zooals zij in leidende kringen „gekoesterd" wordt, en ook van andere zijde (o.a. door Prof. Weber uit Jena) was het verwijt uitgesproken, dat de ver gaderingen van „Denkmalpflege" met al haar rede voeringen en discussies slechts een oppervlakkige laag der maatschappij in beweging brengen en totaal buiten de arbeiders omgaan. Wat Prof. Tietze thans betoogde, (men zie ook zijn artikel in de „Kunstchronik" van Dec. 1920), komt hierop neer: Het schijnt wel, dat de taak der „monu mentenzorg" op het oogenblik louter negatief is, n.1. het afweren van de sinds den oorlog sterk toegenomen materialistische bedreigingen, voortkomend uit een levensbeschouwing, welke het verleden wil verdringen van de eereplaats, die het innam. Maar onder dezen strijd vragen wij zeiven ons toch af, of onze wapenen nog wel geheel deugdelijk zijn, of wij niet zelf een „bewustzijnsverschuiving" hebben ondervonden, welke van invloed moet zijn op onze slagvaardigheid. De vereering voor het monument sproot een eeuw geleden voort uit de Romantiek; sinds heeft de kunstgeschiedenis dezen cultus opgenomen in haar wetenschappelijke bemoeiingen en er een omschrijving voor weten te geven. Wat is nu het monument, waaraan wij zooveel belangstelling schenken? Het bevat een esthetischen factor, vaak slechts een zweempje van zulk een factor, gewikkeld in een menigte van ethische associaties. In het monument sluiten zich een stuk kunst en een stuk verleden aan elkander tot een eenheid, waar wij geheel anders tegenover plachten te staan en geheel andere eischen aan stelden, dan aan een werk van enkel kunst. Heden ten dage moet het probleem echter anders gesteld worden. Wij hebben rekening te houden met de neiging om den afstand van „kunstwerk" tot „monument" te bekorten: de nieuwe tijdgeest heeft den eersten stap hiertoe gedaan, nu hij van het kunstwerk de vervulling van ethische verlangens eischt een eisch, welken het vorig geslacht „programmatisch" verwierp. Het begrip „aesthetisch" heeft aldus eene verruiming ondergaan. „So wachst dem Kunstwerke etwas zu, was dem Denkmal niemals abhanden ge- kommen war". Maar de tweede stap moet thans van de andere zijde komen. De leidende mannen der „Denkmalpflege" moeten inzien, dat de factor: ouder dom, totnogtoe essentieel in het begrip: „monument", niet meer voldoet, en dat de esthetische waarde weder

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 1