DE BOUWWERELD. 209 loop van den zomer werden uitgevoerd op aanwijzing en onder leiding en toezicht van het medelid Dr. Goossens, op een terreirl geheeten „De,Tomme", gelegen bezijden den Cannerweg, in de onmiddellijke nabijheid der villa „Nekum". Wanneermen van Maastricht over Biesland naar Canne wandelt, ziet men in de nabijheid van Nekum op de westzijde van den St. Pietersberg een opgeworpen heuvel met boomen bejjFant, die van verre gelijkt op een monsterachtigen tumulus- De* bewoners der omgeving noemen hem dan ook: „de oude Tombe". Wanneer men zich echter de moeite getroost den berg te beklimmen en het groot gevaarte van nabij in oogenschouw neemt,- bemerkt men al ras, dat men hier te doen heeft met de ruïne van een oud versterkt kasteel. Uit de jongste opgraving bleek, dat deze heuvel, door de Maastrichtsche bevolking ge heeten: De Spaansche heuvel, de Fransche heuvel, de Napoleons heuvel, de Fransche batterij, het fort der Franschen, de Brommelentom, enz. kunstmatig was opgeworpen om eene middeleeuwsche versterking in den vorm van een zwaren vierkanten toren te dragen. De fundeeringen van dén toren waren nog grootendeels bewaard. Over het slot is weinig bekend. Uit oude oorkonden mag men opmaken dat het in de 14e eeuw reeds verlaten en misschien tot een puinhoop was teruggebracht. Aanvankelijk behoorde de ruine aan de gemeente Sint Pieter. Vervolgens geraakte zij door aankoop in handen van den heer P. Regout Jr., en is thans met inbegrip van het terrein der mergelexploitatie aangekocht door de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis te Maastricht. Deze omstandig heid is een waarborg voor het behoud dier merkwaardige ruïne. De commissie liet door haren fotograaf een 6-tal foto's ver vaardigen van de Tombe, en door den heer Sprenger, architect, werd het geheel opgemeten en in teekening gebracht. Het klooster Ter-Apel. Zooals onlangs in dit blad wetd medegedeeld tracht men, wat er nog van het klooster Ter-Apel over is, door herstelling te behouden. Het gebouw verdient zeker, dat er geld aan ten koste wordt gelegd. In het begin der dertiende eeuw kwamen Premonstreiten uit het noorden van Frankrijk, waar hun orde gesticht was, naar Friesland en Groningen. In 1216 begonnen zij het klooster Ter- Apel te bouwen; de monniken verlieten het echter in 1400 en vertrokken naar Scharmer. Het gebouw werd in 1458 verkocht aan Jacobus Wiltinck, die het schonk aan de reguliere kanunniken van den H. Augustinus, de zoogenaamde Kruisbroeders. Deze lieten het gebouw herstellen en betrokken het in 1464. Hadden de Premonstreiten hun klooster „Domus lucis" genoemd, de Augustijnen noemden het „Domus novae lucis". Zoo werd dus het „Huis des lichts" tot een „Huis des nieuwen lichts". Het klooster werd in 1583 door den toenmaligen heer van Westerwolde, Jan van Ligne, graaf van Aremberg, in bezit genomen, die het als armhuis inrichtte, doch er de monniken in liet blijven De laatste prior, Jan VAN Emmen, is in 1604 gereformeerd predikant geworden en in 1613 in de kloosterkerk begraven. In 1619 werd het klooster aan de stad Groningen verkocht. De gebouwen van het klooster omgeven een binnenplein, dat ongeveer den vorm van een eenigszins scheef kwadraat heeft. Om dezen „cruyt-hoff" loopt de kloostergang, waarvan echter slechts de noordelijke en de oostelijke vleugels, benevens een deel van den zuidelijken, nog bestaan. In den oostelijken vleugel is de ingang van het klooster, daarnaast ligt de spreek kamer en, meer naar het zuiden, de kamers voor de gasten. Dan komt de sacristie, waartegen de kloosterkerk is aangebouwd, welker koornis door drie zijden van den achthoek wordt gevormd. De kerk heeft slechts één beuk en strekt zich over de geheele lengte van den zuidelijken vleugel uit In den noordelijken vleugel bleven drie vertrekken van den prior, zijn slaapkamer, de keuken en de ziekenkamer bewaard. Dit is alles, wat van het klooster nog over is. De verdieping werd in 1834 afgebroken, nadat reeds vroeger de westelijke vleugels, waarin het refter zich bevond, waren gesloopt. Het schip der kerk werd in 1884 van het koor gescheiden en tot timmerloods bestemd en de oostelijke gevel van het klooster bepleisterd. Bijzonder fraai is het oxaal in de kerk, dat het koor van het schip scheidt. Vooral de borstwering aan de oostzijde munt uit door de rijke bewerking in den stijl der late Gothiek. De steenhouwers hebben hier hun kunst getoond In de middenste nis van de borstwering ziet men nog de zon, die een beeld van Maria, dat verdwenen is, omgaf. De beeldjes der apostelen en profeten, die deze voorstelling aan beide zijden flankeerden, zijn eveneens verloren gegaan, leder dezer beeldjes werd gedragen door een zuiltje en overhuifd door een slanken pinakel, in den geest der Laat-Gothiek bewerkt.. Aan de zuidzijde van het koor, aansluitend aan de koornis, bleven de in roode zandsteen uitgevoerde overhuivingen van drie zetels, voor de dienstdoende geestelijken besjemd, in wezen. Zij vertoonen denzelfden stijl als het oxaal, en zijn wel be schadigd, doch een herstelling zou zeer goed mogelijk zijn, daar er van alle onderdeelen nog gave exemplareij aanwezig bleven en de reliëfs in de hoogvelden nog vrijwel ongeschonden zijn. Zij stellen Maria Boodschap, den stal te Bethlehem en de Drie Koningen voor. De koorbanken staan nog tegen de wanden, doch missen de overhuivingen. De zijschotten der banken prijken met Flamboyant- traceeringen en ornamenteel snijwerk. De misericordes vertoonen gesneden koppen en andere versierselen. Aan de oostzijde van de drie zetels vindt men een in den zelfden trant gebeitelde piscina, met een tabernakel daarboven. Tot 1838 was de kerk overwelfd; de gewelven waren be schilderd, doch zijn toen gesloopt en door een houten zoldering vervangen. Ook de vensters, waarin gebrandschilderd glas was, werden toen door houten ramen vervangen. Zeer merkwaardig is een arkel aan de noordzijde van het klooster, die in het vertrek van den prior uitkomt en in de zestiende eeuw is gemaakt, omdat, behalve Gothische motieven er ook Renaissance elementen aan voorkomen. Het jaartal 1554 geeft hieromtrent zekerheid. Ter-Apel wordt veel bezocht om de fraaie bosschen, die in de nabijheid gelegen zijn, Het klooster, dat men nu hoopt te herstellen, is zeker ook de aandacht der bezoekers waard. Bescherming van monumenten in Noord-Brabant. „De Commis sie tot Bewaring en bescherming van Monumenten in de Provincie Noord-Brabant", heeft haar tweede jaarverslag over 1920 aan de Staten van dit gewest aangeboden. In de samenstelling der commissie kwam in den loop van het jaar 1921 een dubbele verandering. Vooreerst in haar ledental. Naar aanleiding toch van de vacature, in de Commissie ont staan door het vertrek van Dr. H. P. Coster, werd benoemd Prof. I. v. Dijk, em. hoogleeraar der hoogeschool van Groningen, wonende te Heusden. Vervolgens heeft de Commissie als corrospondeerende leden aangesteld: Voor Den Bosch en de Meijerij: Huib Luns, directeur der Kon. School, te Vught; J Heesters, docent der R. K. Leergangen te Schijndel; H. Noyen, wethouder en oudheidkundige, te Oirschot en Ir. Drs. Stan Leurs, te Leuven. Voor Heusden, Altena en Waalwijk: Dr. G Tjalma, te Veen en J van Delft, te Tilburg. Voor Tilburg c. a.: H. C. Bonsel, architect te Tilburg en J H. M. Ouwerling, archivaris, te Tilburg. Voor Breda c. a.: Dr. J. CORSTENS, stadsarchivaris, te Breda; J. J. J. v. D. Biesen, deken en pastoor, te Elten; G. C. A. Juten, pastoor, te Willemstad en Prof. Mr. H. van der Hoeven „De Moere", te Zundert Voor Bergen op Zoom: A. J. M. Disco, directeur der gemeente teeken- en burgeravondschool, aldaar. \7oor het overige deel der Provincie: F.mond, bibliothecaris archivaris der Kruisheeren, te St. Agatha; J. E. N. Heeren, te

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 7