DE BOUWWERELD.
205
zijn.' Want er is en wordt zooveel bedorven, doordat
1 de overheid in den regel ieder vrij laat te bouwen
wat hij wil, mits hij maar voldoet aan de eischen
eener bouwverordening, die zich om alles bekommert,
"behalve om de schoonheid.
- In den goeden ouden tijd, toen er alleen maar keuren
op het stuk van bouwen bestonden, die in uitvoerigheid
„en"grondigheid bij onze hedendaagsche verordeningen
niet kunnen halen, behoefde men voor de schoonheid
niet bevreesd te zijn. Er was een bouwstijl, die algemeen
gevolgd werd, zoo voor het grootsche gedenkteeken
yals voor het kleinste huisje. Maar voor de vrijheid, die
,de omwenteling aan de negentiende eeuw meende te
brengen, nam de laatste stijl de vlucht. Velerlei proeven
werden genomen, motieven werden aan de meest ver
schillende tijdperken ontleend, maar geen stijl kwam
terug. Zelfs de goede regelen van het ambacht werden,
met de verdwenen gilden, vergeten, een verwildering
was het gevolg, die voor onze stads- en dorpsgezichten
noodlottig werd.
In de laatste jaren der negentiende eeuw gingen
de oogen van sommigen eindelijk open. Men kwam
in -de hoofdstad tot het besef, dat er iets gedaan moest
worden om althans de ergste ontsiering, die door het
maar „raak" bouwen ontstond, te keeren. De eerste
„schoonheids-commissie" gelijk de volksmond haar
doopte werd ingesteld, om de ontwerpen te keuren,
die op gronden, welke het gemeentebestuur verkocht
of verpachtte, zouden worden verwezenlijkt.
De instelling zal over eenigen tijd haar zilveren
feest kunen vieren. Als er dan een feestredenaar
mocht zijn, kan hij op lichtzijden wijzen, doch zal hij
ook de schaduw niet vergeten. Hij zal mogen zeggen,
dat de personen, die in die reeks van jaren achtereen
volgens de commissie vormden, invloed ten goede
hebben gehad, maar het moeten betreuren, dat haar
zeggenschap zich niet over de geheele gemeente mocht
uitstrekken. En hij zal, al kan hij aan successen der
commissie herinneren, ook moeten vermelden, dat zij
vaak, het steeds maar afkeuren moede, eindelijk „in
vredesnaam" tot goedkeuring besloot. Maar hij zal,
naar mag worden verwacht, ook de heuglijke mede-
deeling kunnen doen, dat heel Amsterdam aan het
toezicht der commissie is onderworpen.
Was het slechts werk van bekwame architecten
geweest, dat aan de commissie werd voorgelegd, zij
zou zóó groote bezwaren niet hebben ondervonden.
Doch, helaas, dit werk was als de witte raaf, die een
zeldzame vogel op aarde is, gelijk de Latijnsche dichter
reeds getuigt De rest was arbeid van menschen, die,
hoe goed van wil en bedoeling wellicht, toch niet als
bekwame architecten gelden konden.
In eenige andere gemeenten vond het voorbeeld, te
Amsterdam gegeven, navolging. Men deed daar, na
tuurlijk, dezelfde ervaring op. De „schoonheidscom
missies" zullen pas haar taak naar eisch en wensch
kunnen vervullen, als er weer één stijl is, die door
kunstenaars en ambachtsbazen, allen bekwaam in hun
vak, wordt gekend en toegepast, gelijk dit vóór de
negentiende eeuw het geval was. Maar dan zullen de
commissies bemerken, dat zij overbodig geworden zijn.
Heemschut heeft gemeend, dat zoolang zulk een
gulden tijd nog niet ts aangebroken, op andere wijze
voor het tegengaan althans van de ergste ontsiering
moet worden gezorgd. De overheid.had tot dusver in
de bouwverordeningen van eischen, die zij aan het
uiterlijk der gebouwen kon stellen, geen gewag ge
maakt. Het scheen, dat zij meende, daartoe niet bevoegd
te zijn. Maar de Bond oordeelde, dat men het toch
beproeven kon en zoo ontstond het artikel, dat de
spraakmakende gemeente, wel wat dubbelzinnig, de
„welstandsbepaling" heeft gedoopt. De gemeente Laren
in Noord-Holland nam dat artikel het eerst in haar
verordening op en weldra deden ook andere gemeenten
dit, zouder dat van de vreeselijke gevolgen, die dit
volgens de alarmisten zou hebben, iets werd bespeurd.
Nu hadden daar dus Burgemeester en Wethouders het
recht, eischen aan het uiterlijk der gebouwen te stellen.
Natuurlijk behoefden zij daarbij voorlichting van des
kundigen, die zij op verschillende wijzen zochten te
verkrijgen. Werd hier een commissie ingesteld, daar
gaf men aan één adviseur de voorkeur. Doch er zijn
nog heel wat gemeenten die, al namen zij de bepaling
in de verordening op, bij gebrek aan deskundige
voorlichting, haar een doode letter moeten laten
blijven.
Verscheidene gemeenten vroegen voorlichting bij
Heemschut, dat hun die dan ook gaf. In de provincie
Noord-Holland vormde zich een commissie, die, ge
steund door een provinciaal subsidie, het adviseeren
op zich heeft genomen. In eenige andere provinciën
schijnt iets dergelijks in voorbereiding.
In 1918 erkende het Rijk, dat met deze zaak een
groot landsbelang was gemoeid. Het verleende aan
den Bond Heemschut een subsidie, om hem in staat
te stellen tot het oprichten van een advies-bureau,
dat overal hulp verleent, waar die gevraagd wordt.
Indien de advies-commissies en de adviseurs hun
taak op dezelfde wijze zouden hebben opgevat als de
„schoonheidscommissies", dus alleen hadden goed- of
afgekeurd, zouden zij niets hebben bereikt. Daarom
moesten zij wel op een andere manier te werk gaan
en door het geven van aanwijzingen, die met graagte
aanvaard werden, de ontwerpen verbeteren. Zoo kon
veel worden bereikt en al waren het geen meester
stukken van bouwkunst, die dus ontstonden, veel
ontsiering werd althans voorkomen.
Natuurlijk zal, nu Heemschut zijn bureau heeft
ingericht, met meer kracht kunnen worden opgetreden,
dan tot dusver mogelijk was. Maar kracht alleen kan
hier niet baten, vooral tact is noodig, zoo in het
verkeer met de autoriteiten als met hen, die de ont
werpen maken. Immers nooit mag worden vergeten,
dat zoowel „schoonheidscommissies" als advies-bureaux
geen dwingende macht hebben, doch slechts adviezen
geven, welke al dan niet kunnen worden gevolgd.