204 DE BOUWWERELD. door te zorgen, dat het schoone, ons door het verleden nagelaten, niet te loor ga. Maar in de tweede plaats moet er voor gezorgd worden, dat ook het heden schoonheid schept, opdat de toekomst zich over dat heden niet te beklagen zal hebben. Velen hebben voor dit tweede deel van Heemschut's taak, dat misschien het belangrijkste is, geen oog. Daardoor komen zij er toe, het streven van den Bond met dat van oudheidkundige vereenigingen te ver warren en Heemschut een conservatief lichaam te achten, ofschoon het dit inderdaad toch niet is. De Bond is er zeker niet onverschillig voor, dat onze gedenkte'ekenen uit de eeuwen, die nog een eigen schoonheid hadden, bewaard blijven en dat zij hersteld worden van de verminkingen, welke de negentiende eeuw ze toebracht. Hiervan getuigt het verzoek, door Heemschut aan den gemeenteraad van Amsterdam gedaan, om de gevels van de Militiezaal aan het Singel, eens het Stads-wapenhuis en van het vroegere Schei kundige laboratorium in Staalstraat, eens het Staalhof der Waardijns van de lakenen, te laten ontdoen van de pleisterlagen, waaronder ze zestig jaar waren verborgen. Dat dit verzoek werd ingewilligd, dat wij den gevel aan de Staalstraat weder in zijn vroegere schoonheid zien, dat wij ook dien aan het Singel weder in zijn oorspronkelijke pracht aanschouwen, Heemschut is er den gemeenteraad der hoofdstad dankbaar voor en verheugt er zich in. Ook wat hij doen kon om gevels te Edam, te Alkmaar, te Brielle en op vele andere plaatsen te redden, gaf den Bond voldoening. Maar toen men den Bond de zoo fraai gelegen en uit een oogpunt van bouwkunst merkwaardige middeneeuwsche kerk te Heelsum ten geschenke wilde geven,meende hij, datdeVereeniging„HendrickdeKeyser" die oude gebouwen redt door er zich den eigendom van te verzekeren, eerder dan Heemschut voor dit geschenk in aanmerking kwam. En zoodra het behouden van belangrijke gedenk- teekenen uit het verleden, waarbij het zoo lastige vraagstuk der restauratie niet te ontgaan is, aan den Bond verzocht wordt, brengt hij zulk een verzoek over aan het Rijksbureau, dat de zorg voor de monumenten als taak heeft. Ook het redden van wat als monumenten, door de natuur gesticht, mag gelden, ligt niet binnen Heem schut's bereik, doch wordt door de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland op zóó voortreffelijke wijze gedaan, dat de Bond haar dit met vertrouwen kan overlaten. Met deze reddihg zijn kapitalen gemoeid zóó groot, dat het bijeenbrengen er van haast een onbegonnen werk lijkt. Doch de volharding der Vereeniging maakt telkens weder mo gelijk, wat onmogelijk scheen. Evenwel, er zijn bosschen, lanen, boomen in steden, die, al kunnen zij niet als monumenten der natuur gelden, toch voor de schoonheid van ons land een groote beteekenis hebben. Voorheen had niemand daar oog voor; zij verdwenen, als het geldelijk belang der eigenaars dit eischte. Tegen deze baatzucht heeft Heemschut den strijd aangebonden en al kon niet altijd de overwinning worden behaald, toch werd menige zege bevochten. De krachten van den Bond dreigden echter te kort te schieten, toen gedurende den oorlog de hooge prijzen van het hout tot velling op groote schaal aanleiding gaven. Toen drong Heemschut bij de regeering op het nemen van wettelijke maatregelen aan. Die aandrang was niet te vergeefs en de „nood- boschwet" kwam tot stand, waai door het leggen van „kapverbod" mogelijk werd. De talrijke belangstel lenden, die, sedert, Heemschut voor actie tegen voor genomen vellingen in het geweer riepen, hebben, dank zij de niet genoeg te roemen medewerking van het Staatsboschbeheer, hun ijver door het uitgelokte „kap verbod" beloond gezien. Alleen tegenover de noteboomen stond Heemschut machteloos. Die werden geacht te moeten vallen voor het heil des vaderlands, om er geweerkolven van te kunnen maken. Slechts in een heel enkel geval is het gelukt, een noteboom te redden. Nadat de noteboomen geveld waren, scheen het, dat ook andere fraaie soorten van boomen hun lot zouden deelen. Gelukkig heeft echter de wapenstilstand ze daarvoor nog in tijds behoed. Niet alleen door het vellen van boomen kan een landschap of een stadsgezicht zijn bekoorlijkheid ver liezen. Ook de zucht der eigenaars, om van gronden een zoo groot mogelijk voordeel te trekken, door ze ter bebouwing te verkoopen, kan noodlottige gevolgen hebben. Toen dan ook aan Heemschut bericht werd, dat de weide te Ginneken, tusschen de Duivelsbrug en het Mastbosch, waarover men zulk een fraai uitzicht heeft op het in zijn vroegere pracht herstelde kasteel Bouvigne, in handen van bouw- speculanten was gevallen, die reeds met een huis bezig war'en, werd alles gedaan, wat mogelijk scheen, om verdere schennis te voorkomen. Door de mede werking van het Staatsboschbeheer werd verkregen, dat de gemeente den grond aankocht. Op dien grond werd, ten behoeve van den aangrenzenden domein grond, een erfdienstbaarheid gevestigd, die bebouwing voor goed verbiedt. Zoo is dus het vergezicht voor tijdgenoot en nageslacht behouden. Een der eerste dingen, waarmede de Bond zich bezighield, was het bestrijden der reclame. Tien jaar geleden had die in vele streken van ons land reusachtige afmetingen aangenomen. Wie zich nog herinnert, hoe toen de rijksstraatweg tusschen Amsterdam en Haarlem er uitzag, weet hoe daar de eene reclame nog afschu welijker dan de andere dien weg ontsierde. Als de reclames uit onze steden en dorpen konden worden geweerd, zou veel ontsiering verdwijnen en een bron van eigernis ophouden te vloeien. Doch, hoeveel daardoor ook voor het behoud der schoonheid zou worden gewonnen, het zou toch niet genoeg

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 2