DE BOUW WE RELD.
131
strijd is met de Nood-Boschwet. Belanghebbenden
worden zooveel mogelijk in de gelegenheid gesteld
hunne belangen ter plaatse uiteen te zetten.
Om een zoo consequent mogelijk doorgevoerde
gedragslijn te volgen, is het noodig de verschillende
gevallen aan elkaar te toetsen en wordt daarom een
maal per week door deze ambtenaren onder leiding
van den dienstchef eene samenkomst gehouden, waarin
de in behandeling zijnde zaken worden besproken en
zooveel mogelijk overleg wordt gepleegd omtrent de
aan den Minister in te dienen voorstellen inzake het
al of niet leggen van een kapverbod.
De gevallen, waarin een kapverbod, hetzij geheel of
gedeeltelijk, hetzij voorwaardelijk, kan worden uit
gevaardigd, zijn de volgende:
1°. indien het belang van de voorziening in de
behoefte aam brandstoffen, mijnhout, heipalen of werk-
hout daartoe noopt;
2°. indien de bewaring van het natuurschoon zulks
wenschelijk maakt;
3°. indien gevaar bestaat voor de velling van
onrijp hout.
Hier interesseert ons uit den aard der zaak speciaal
het tweede der evengenoemde gevallen en uit de
hierna volgende korte statistiek moge blijken, wat door
het Staatsboschbeheer door middel van de Nood-
Boschwet inzake het behoud van natuurschoon is
gescHied. Het overzicht betreft het tijdvak van het
inwerking treden van de Nood-Boschwet (5 September
1917) tot 1 Januari 1921.
Vooraf zij opgemerkt, dat er tweeërlei kapverboden
te onderscheiden zijn, n.m.1. die van localen aard,
waarbij in den regel een klein getal personeh en
eene geringe oppervlakte bosch betrokken zijn en
meer uitgebreide kapverboden, welke voor een groot
getal personen en aanzienlijke oppervlakten gelden.
Wat nu de kapverboden van localen aard betreft, zoo
kwamen ïr 1311 berichten van vellingen in, waarvan
251 op gemeentelijke vellingen betrekking hadden.
Van deze 1311 gevallen werden er 1055 plaatselijk
onderzocht, terwijl 245 geen onderzoek vereischten.
In 790 gevallen werden na plaatselijk onderzoek geen
termen aanwezig bevonden tot het voorstellen van een
kapverbod; in 150 gevallen leidde het met de eigenaren
gepleegde overleg tot overeenstemming en werd öf
f< 'igenlijk is deze titel onvolledig en moest
er boven staan: de exploitatie van het
Spanderswoud en het Oosterbosch. Daar
het Spanderswoud echter verreweg het
belangrijkste complex is, schrijven wij
kortheidshalve de exploitatie van het Spanderswoud.
Zooals bekend is, werd door den raad van
Hilversum 23 December 1919 besloten, tot aankoop
geheel van velling afgezien öf ander houtgewas gehakt,
dan waartoe aanvankelijk het plan bestond en waartegen
geen bezwaar aanwezig werd geacht. Uitgevaardigd
werden 125 kapverboden en wel 74 wegens natuur
schoon, 29 wegens onrijpen toestand van het hout,
4 in verband met de toekomstige mijnhoutvoorziening
en 18 in verband met combinatie van 2 of alle 3 dezer
gevallen.
De meer uitgebreide kapverboden zijn maatregelen
om in streken, waar het grootgrondbezit niet op den
voorgrond treedt, (Noordbrabant en Limburg) het
vellen van onrijp hout meer in 't algemeen tegen
te gaan en voor de houtvoorziening in de toekomst
te waken, of om preventief op te treden ter bewaring
van het natuurschoon (Gelderland en het Noorden
des lands).
Van deze meer uitgebreide kapverboden zijn er 6
(Putte, Maasbree, Loon op Zand, Udenhout, Alphen
en Venlo) ter voorkoming van de velling van onrijp
hout, 4 (Bellingwolde, Gieten c.a., Lochemsche berg
en Smildevaart) ter bewaring van het natuurschoon
en 4 (Rolde, Vorden, Oranjewoud en Ede) om ge
combineerde redenen, tot een totale oppervlakte van
circa 88.000 H.A., gelegd.
Het leggen van een kapverbod wil nog niet zeggen,
dat het hout inderdaad niet gekapt mag worden; het
beteekent slechts, dat de boomen niet zonder toe
stemming van den Minister geveld mogen worden.
Van de talrijke aanvragen tot algeheele of gedeeltelijke
ontheffing vanhet verbod zijn er verscheidene, na
plaatselijk onderzoek en onderling overleg, toegestaan.
Alles is en wordt gedaan om de Nood-Boschwet
niet strenger toe te passen, dan strikt noodzakelijk is,
en zooveel mogelijk aan de wenschen der boschbezitters
tegemoet te komen, zonder daardoor aan een conse
quente toepassing der wetsbepalingen te kort te doen
of de goede werking in gevaar te brengen. Wellicht
is het voor een deel ook daaraan te danken, dat tot
nu toe zelden overtredingen werden begaan die, waar
zij werden geconstateerd, doorgaans van weinig belang
bleken te zijn.
Wij stellen ons voor na deze, meer algemeene
inleiding, voortaan geregeld zeer korte berichten
omtrent de werking der Nood-Boschwet inzake het
behoud van het natuurschoon te doen verschijnen.
van verschillende terreinen, bekend onder de namen
van Spanderswoud en Oosterbosch en werd B. en W.
tevens opgedragen omtrent de aan die terreinen te
geven bestemming t. z. t. een voorstel bij den raad in
te dienen, terwijl hun machtiging werd verleend om
bij de voorbereiding van dat voorstel voorlichting te
zoeken bij deskundigen.
Gebiuik makende van die machtiging, is door hen
DE EXPLOITATIE VAN HET SPANDERSWOUD
B: