DE BOUWWERELD TWEEDE „HEEMSCHUT'-NUMMER 1921 XXE JAARGANG No. 17 27 APRIL 1921 RED.: A. W. WEISSMAN. AMSTERDAM.UITGEVER: F. VAN ROSSEN ONTEIGENING TE AMSTERDAM 8 Ife^rogjgfflan den Minister van Binnenlandsche Zaken is het volgende adres gezonden. „Afgevaardigden van de Besturen van den ÜSSmlSSil Bond „Heemschut", het KoninklijkOudheid- kundig Genootschap, het Genootschap „Amstelodanum" en de Vereeniging*„Hendrick de Keyser" tot behoud van architectonisch- of historisch-belangrijke oude ge bouwen, werden door den Directeur der Publieke Werken van Amsterdam op 23 Maart j.1. in de gelegenheid gesteld, volledig kennis te nemen van de voorstellen tot onteigening van_ een aantal in het hart van Amsterdam gelegen panden. Naar aanleiding daarvan, en in aansluiting met hun tot Uwe Excellentie gericht adres van 1 Mei "1920, veroorloven zich ondergeteekenden, besturen van boven genoemde Vereenigingen, het volgende onder Haar aan dacht te brengen. De voorstellen hebben voornamelijk ten doel, in de oude stad plaats te maken voor twee zeer groote gebouwen, terwijl zij tevens beoogen, den aanleg van nieuwe verkeerswegen voor te bereiden. Over de wijze, waarop het aan de Atdeeling Publieke Werken ontworpen plan deze oogmerken tracht te bereiken, wenschen ondergeteekenden thans geen technisch oordeel uit te spreken. Zij meenen alleen te mogen vooropstellen, dat met deze plannen, ten eerste voor het blok Nieuwezijds VoorburgwalSpuistraat Singel, een complex gemoeid is van niet minder dan honderd vijftig huizen, die tezamen nog steeds een karakter van ongemeene intimiteit vertoonen, en ten tweede voor het complex SingelHeerengracht twee zeer schoone en, van verschillende zijden gezien, als stadsgezicht bijzonder belangrijke gevelrijen bedreigd worden, die zeker, zoolang Amsterdam nog eenigen eerbied voor zijn historisch verleden heeft, nooit zonder de alleruiterste noodzakelijkheid zouden mogen worden opgeofferd. Ondergeteekenden mogen evenwel vooral niet nalaten erop te wijzen, dat, alvorens tot dezen buitengewoon ernstigen inbreuk op het stadsplan van Amsterdam wierd overgegaan, zijn onafwijsbare noodzakelijkheid eerst duidelijk zou moeten bewezen zijn. De onder vinding heeft reeds al te vaak geleerd, hoe ingrijpende maatregelen van dezen aard, die voor het oogenblik aan enkelen noodwendig toeschenen, later moesten blijken op fatale mislukkingen te zijn uitgeloopen, terwijl intusschen het karakter der getroffen stad onherstelbaar bedorven was. Maar verder willen zij er ook nadruk op leggen, dat, wanneer werkelijk, na een nauwgezet wikken en wegen van alle factoren, het als vaststaand moest worden aangenomen, dat in het oude stadsplan dermate behoorde te worden ingegrepen de wijze, waarop de gewenschte herschepping hadde te geschieden, een punt van de allerdeugdelijkste overweging zou moeten uitmaken. Een vraagstuk op te lossen van zoo vitaal belang als het uitbreken en transformeeren van een stuk eener oude stad, zou nooit aan de verantwoordelijkheid van een enkelen ambtenaar mogen worden overgelaten, zelfs niet, al ware deze ambtenaar een architect van de meest beproefde bekwaamheden en de diepste inzichten. Met het oog op de verantwoordelijkheid van onzen tijd tegenover de nakomelingschap, zou alleen door samenwerking van de allerbeste onder de tegen woordige architecten, een oplossing voor de schier onoverkomelijke moeilijkheden, die zich bij zulk een reconstructie van het schoone stadsplan van Amsterdam zouden voordoen, verkregen kunnen worden. Om deze redenen noemen ondergeteekenden het nogmaals dringend gewenscht, dat de hun inziens te lichtvaardiglijk tot stand gekomen voorstellen op de meest grondige wijze door deskundigen zullen worden onderzocht, en verzoeken zij Uwe Excellentie in dien geest te willen beschikken."

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 1