DE BOUWWERELD. 71 Eeri ingezetene heeft een stuk land ter afgraving beschik baar gesteld van de werkvoorziening. B. W. stelden toen voor om voorloopig het besluit tot afgraving van het bastion niet uit te voeren. Enkhuizen was dus ook zoo diep gevallen dat het als Franeker zijn schoonheid voor werkverschaffing wilde laten vergraven! HULST. De Refuge van Duynen. Volgens mededeeling der N. R C." zijn bij graafwerk fundamenten en een keldergewelf waarin eeriig onbelangrijk aardewerk, gevonden. Ineene vergadering der Provinciale Zeeuwsche schoonheids- en archaelogische commissie is medegedeeld, dat de bijzonder fraaie toren met afwisselende lagen bak- en natuursteen gevaar loopt te worden afgebroken indien van rijkswege het onder houd niet gesteund wordt. Het Landhuis te Hulst. Onder de merkwaardige gebouwen, zoowel wat historie als constructie betreft, behoort het Land huis, dat thans door koop in eigendom van het Rijk is over gegaan, en waardoor voorkomen is dat het een gelijk lot zou treffen als het eertijds fraaie stadhuis aan de Groote Markt, thans een steenen bonk met een stijf, log front; of wellicht erger, dat het geheel zou zijn verdwenen evenals de steen 's-Graven' gevangenis later de refuge vau de abdij ter Duinen, vermoedelijk tegenover het Landhuis verdwenen is De naam Landhuis is ouder dan het bestaande gebouw, dat in 1655 op de fondamenten van het toen verdwenen Landhuis gebouwd werd. Tot de inlijving van dit deel van Zeeland bij Frankrijk (1794) diende het tot districts-huis van het Hulster Ambacht; in de eerste helft der vorige eeuw diende het als stadhuis, daar dit gebouw geheel in verval geraakt was en het stadsbestuur eerst in Febr. 1844 tot herstel gemachtigd werd; nog later was het Landhuis marechaussées-kazerne. Een dubbele hardsteenen trap met ijzeren leuningen voert naar een bordes voor de hoofddeur. Boven deze deur bevindt zich een hardsteen, waarin eertijds de wapens der Algemeene Staten en van het Ambacht door een strik vereenigd, waren uitgehouwen. De Franschen hebben ze er uitgekapt. In de vestibule hangen zeven portretten, van twee dezer is niet te zeggen, wie zij voorstellen. De andere stellen voor graaf Hendrik van Nassau 7 Nov. 1652), Gysbrecht van Har- denbroek (f 18 Oct. 1658), Jacob van der Meer van Beren- drecht (f 14-Nov 1661), achtereenvolgens eerste, tweede en derde gouverneur van Hulst na de reductie; prins Maurits en het vijfde vermoedelijk Albertus van Oostenrijk in het gewaad van kardinaal. Rechts van deze vestibule is de groote zaal, vroeger de Vierschaar, waarin een op marmeren zuilen rustende schoor- steenmantel, versierd met een door Jordaens in 1663 geschil derde allegorische voorstelling van de gerechtigheid. De hoofdfiguren zijn een krijgsknecht met een rol in de hand, op welk perkament geschreven zijn de woorden uit Deut. I 16. Een grijsaard in toga wijst daarnaar met een staf. Ook op de zijkanten komen schilderijen voor, waarvan vermoed wordt, dat zij eveneens van Jordaan zijn. Voorts was (is?) er nog een schilderij, voorstellende een gezicht op Hulst, gezien van den kant van Clinge, waaronder de woorden: „Als men dusent ses hondert acht en twintich zagh gheschreven, doen heeft Corneus de Vos van Hulst gheborene, dese schilderie uit liefde ghemaekt ende ghegeven aan de stadt tot een eeuwighe memorie". Behalve deze zaal zijn er nog acht andere in dit gebouw. Op het Landhuis staat een torentje met een uurwerk. Alg. Hbl." Het dreigend vandalisme te Maastricht. De verbouwing, „so mir nichts, dir nichts", van de Maasbrug, in het artikel van V. in No. 7 van de „Bouwwereld" voorloopig aan de kaak gesteld, heeft blijkens velschillende spontane uitingen van afkeuring in ruimen kring de aandacht getrokken. Tot ons leedwezen kon de plaatsing van dat artikel niet wachten. Wij hadden het gaarne voor het „Heemschut"-nummer bewaard. Men stelle zich voor dat, overeenkomstig het voorstel, een paar der bogen tot één worden vereenigd met een be tonnen tusschenstuk, ontworpen door een ingenieur! Wanneer A. D. 1921 een der merkwaardigste bouwwerken van West- Europa in ons land van regeeringswege aldus wordt gemal traiteerd, dan komen wij toch eeuwiglijk aan de schandpaal te staan voor onze onverschilligheid en ongevoeligheid. Wij rekenen vast op het departement van O. K. en W. Intusschen vestigt men onze aandacht op het feit, dat de brug wordt bereden door zware vrachtauto's zonder gummi banden, tengevolge waarvan zij trillingen ondergaat, die vol gens onzen zegsman op den duur schadelijk moet zijn voor de konstruktie. Hij herinnert zich de slinksche wijze waarop, volgens Henri Polak, de Waterstaat te Laren een mooie laan liet verdwijnen en vraagt of dit soms een voorbereiding is voor de opruiming van de oude brug SNEEK. Het klokkenspel is sinds eenige jaren uit het torentje verwijderd. Nadat het eerst zou worden verkocht om uit de hooge opbrengst van het metaal in oorlogstijd een nieuw carillon te kunnen bekostigen is thans besloten het te restau- reeren met behoud van de oude klokken. Dit was voorwaarde voor het verkrijgen van Rijkssubsidie. De „Alg. Klokkenspel Ver., afd. Nederland" heeft in een adres den Min van O. K. W. gewezen op de slechte kwaliteit van het carillon en dat Z. Exc. de mogelijkheid belet om een superieur klokkenspel te maken ter wille van twijfelachtige historische waarde Zij zijn nauwe lijks 11/3 eeuw oud en gegoten door iemand, wien men nooit meer zulk een werk heeft toevertrouwd. Vroeger werden minder waardige klokkenspelen steeds omgegoten en de gebrekkige 16e eeuws'che carillons werden vervangen door de superieure werken der Hemony's. Adressan'te vraagt om in het vervolg in klokkenspelaange legenheden niet alleen het advies in te winnen van de Klokken- en Orgelraad, die meer archaeologische zin dan gevoel voor de beteekenis van het klokkenspel als muziekinstrument blijkt te bezitten, maar ook dat van de Klokkenspel-Vereeniging. Intusschen heeft het adres een deels verkeerd uitgangspunt. Volgens eene verbetering door Mr. M. C. Nijland in de „N.R.C." heeft de gieter der sneeksche klokken (J. Borchard, Enkhuizen, 1770) te voren vele klokken vervaardigd en had hij juist een goeden naam. Bovendien was het carillon vóór de overname ter dege nagekeken door eene commissie waarin o.a. zitting hadden F. Poppenheuser muziekmeester en S. de Vries organist en klokkenist beide uit Leeuwarden. Deze konstateerden te Sneek 27 Sept. 1771 „dat iedere klok genoegzaam zijn vereischte toon en geluid heeft, en dat wij over zulks 't geheele klokkespel goedkeurden en alsnog goedkeuren." Ons bedorven land. In „Buiten" een noodkreet van Henri Polak over het voortdurende schoonheidsverlies dat ons land in zijn mooiste deelen ondergaat. „De oude Hollanders legden hunne buitenplaatsen aan langs op" zichzelf niet belangwekkende rivieren en vaarten, en maakten aldus lustoorden van zulke streken: zie de Vechtstreek (later weer voor een deel bedorven), 's-Graveland, het oude gedeelte van Voorburg enz.; of plantten bosschen en dreven aan, als nu nog steeds ons verrukken in Utrecht, langs den Veluwe- zoom, in den Achterhoek, langs den duinenrand en elders. De moderne Hollanders echter scheppen geen schoonheid, zooals hun voorvaderen deden; gewoonlijk doen zij weinig anders dan oude schoonheid vernielen en er bitter weinig nieuwe voor in de plaats stellen. Zij koopen oude buitenplaatsen en bosschen op, hakken het beste opgaande hout neer, om met de opbrengst een deel der kooppenningen te kunnen betalen, verkavelen de rest in kleine brokjes, die daarna elk hun huisje gaan dragen, met een tuintje er om heen, gewoonlijk jammerlijk- conventioneel, in elkander geprutst, en waarin de enkele van het voormalige bosch overgebleven ruige boomen staan, alsof zij met hun figuur verlegen zijn. Of zij dringen door in heide-, duin- en boschgebied, dat dan ook alweer in kleinere mooten en lappen verdeeld, en met gewoonlijk prullige landhuisjes bezet wordt. Zoo langzamerhand is dan ook ons land voor een niet onaardig deel beduimeld geworden. Heele streken zijn er, waar men zich voorheen vrijelijk bewegen kon en waar men zich thans niet te keeren of te wenden vermag, zonder op prikkeldraad of eenigerlei andere hideuse omheining te stooten. Wat is er om een voorbeeld uit vele te noemen bezig van het Gooi te worden? Hilversum en Bussum zijn uitgedijd tot suffe "stadjes; Laren is aardig op weg om afdoende be dorven te worden en met Blaricum zal het niet anders gaan. Het bouwland van de engen verdwijnt zienderoogen; het wordt overdekt met landhuisjes-met-300-meter-tuin, een ligusterhegje er voor, prikkeldraad op zij en achter. De schoonste plekjes zijn bebouwd, de mooiste uitzichten bedorven, of voor het publiek niet langer bereikbaar. O u d-B u s s u m is een villa- speculatie-rcrmmel geworden. Craailoo heeft een derde van zijn geboomte ingeboet en wordt villapark. De zoogenaamde Boschjes van De Roeper, tusschen Laren en Blaricum, zijn verhannest tot villa-terreinen en op het mooiste gedeelte staat het rustoord Bosch en Heide: het publiek mag overal langs loopen, aan den buitenkant van het prikkeldraad. De Torenlaan tusschen de beide laatstgenoemde dorpen is van begin tot einde bebouwd, als een straat in het Amsterdamsche Willemspark, en de weg Laren-Hilversum vertoont het begin van hetzelfde verschijnsel. De Zwaluwenberg bij Hilver sum, wat is er van geworden? Het Hoogt van 't Kruis is, dank zij bekrompen, klein-burgerlijke oppositie, waarvoor Gedeputeerde Staten een knieval gedaan hebben, tot villa-park versjacherd. Het Spandérswoud is gelukkig door de ge meente gered, doch een deel zal niettemin voor bouwterrein bestemd worden. En wat zal er op den duur worden van G o o i 1 u s t, van het Corversbosch, van Boekestein, van Bantam, van Trompenburg en zoovele andere

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1921 | | pagina 7