DE BOUWWERELD. 421 a BOEK EN TIJDSCHRIFT B D. J. van der Ven. Neerlands volksleven- M e t 350 afbeeldingen. Uitgeg. door de N. V. U i f g. M ij. en boekhandel v/h P. M. W i n k te Zal t-B o m m e 1. 1920. Dit werk rakelt de herinnering op aan het bereids vrijwel vergeten z.gn. „Vaderlandsch historisch Volks feest". Wij moeten echter trachten dit boek te genieten los van dat kijkspul. De direkte herinneringen die het boek er aan bewaart, zijn o.i. niet altijd de gelukkigste bladzijden en leveren ook niet de merkwaardigste afbeeldingen. Het is alles saamgenomen een interessant en goed uitgevoerd boek, waaraan schrijver en uitgever moeite noch zorg spaarden. Maar het lijdt aan overlading zonder dat inderdaad „Neerlands volksleven" er van alle kanten in wordt beschreven. Het is nog slechts een zij het ook belangrijk fragment dat in veler hand wij het begrip moeten wekken voor de ideëele taak van monumentenzorg en heemschut. Geh. .Hofrat Prof. Dr. Beyerle (Munchen) sprak vervolgens över de nieuwe wetgeving van het rijk en van de bondsstaten. Art. 150 van de nieuwe rijksgrondwet geeft aan de monumenten zorg in haar vollen omvang een wettelijken ondergrond. Het zegt o.a.: „De monumenten van kunst, geschiedenis en natuur, 'zoowel als het landschap genieten de bescherming en den zorg van den staat Dit geeft slechts een beginsel aan, voorschriften "voor de uitvoering worden er niet in gegeven. Trouwens, het "duitsche rijk wilde niet zelf de monumentenzorg centraliseeren. Daarvoor immers stelt deze in de verschillende streken te zeer uiteenloopende eischen. Toch kan het rijk op verschillende wijzen direkt ingrijpen en wel 1°. door de bevordering van de liefde voor de „Heimat" en van bet kunstgevoel in de scholen. 2°. door het geven van subsidies aan de bondsstaten, waarbij men echter in dezen tijd van finantiéelen nood niet te hooge eischen mag stellen. 3". door bij alle gebouwen ten behoeve van het verkeer, dat rijkszaak is, met de belangen van de Heemschut rekening te houden. In de verhouding tusschen Staat en Kerk moet thans minder dan voor twee jaar worden gerekend met de scheiding tusschen beide als wel met eene nieuwe regeling der juridische verhouding. De kerk kan derhatve met behoud van haar vermogen ook voortaan hare schatten bewaren en beschermen en met den staat samengaan ten opzichte van monumentenzorg en Heemschut. De spreker kwam met een motie waarin de beteekenis van de monumentenzorg nog eens werd onderstreept en op hare voortzetting aangedrongen. Nieuws werd er niet La-gezegd, doch in het slot werd aangedrongen op beperking van de onbegrensde macht van den eigenaar, die de taak van de monumentenzorg dikwijls zoo bemoeilijkt. Die macht berust op het romeinsche recht, doch het recht van de gemeenschap moet meer op den voorgrond treden tegenover dat van den eigenaar. Indien deze voordracht inderdaad een zoo diepen indruk maakte als een rijp, weldoordacht programma voor de eerstvolgende jaren, dan was het verslag zeker op belangrijke punten onvolledig. Geh. Reg. Rat. Dr. Connentz (Berlijn) besprak in het bijzonder de bescherming van het landschap en het gevaar dat de duitsche bosschen loopen ten gevolge van het vredesverdrag. De nieuwbenoemde konservator der pruisische monumenten van kunst, Ministerialrat Hieche (Berlijn), sprak over „Het werk der monumentenzorg en de economische noodtoestand." Onder geldgebrek lijden het rijk, cjg bondsstaten, de vereenigingen en de publiekrechterlijke lichamen. De bronnen, waaruit vroeger de monumentenzorg gelaafd werd, zijn geheel of grootendeels verdroogd. Men kan echter het onderhoud niet stopzetten. Een middenweg moet worden inggslagen. In geen geval mag men zich door den economischen nood laten dwingen en de zorg voor de ideëele goederen mag ons niet vreemd worden. Wanneer wij moeten verhongeren, dan moeten wij, aldus spreker, het doen mèt de monumenten, die ook een minimum van bestaansmiddelen noodig hebben Dé voordracht leidde tot de konklusie dat, wanneer de monumentenzorg haar plaats in het geestelijk leven van Duitschland wil behouden, zij zich moet aanpassen bij de nieuwe, in het bijzonder de geestelijke toestanden. Intusschen wordt niet uit het verslag duidelijk hoe zulks in de praktijk uitvoerbaar is, indien de geldmiddelen ontbreken. Uitvoerig werd nog gesproken over het voornemen derrijks- posterijen om hare gebouwen, voerluigen, telegraafpalen enz. voor reclame beschikbaar te stellen Een opbrengst van enkele honderdduizenden, was een druppel in den emmer van het miljarden-tekort Aan het einde van den eersten vergaderingsdag sprak nog F. Haselius (Lund) over heemschut in Zweden en Prof. Dr. Vosz over de geschiedenis der Wartburg. Den 24sten Sept. werd allereerst door Prof. Dr. Clemen gesproken over het gevaar dat het partikuliere kunstbezit door verkoop liep en over de wettelijke middelen daartegen. De valuta maakt voor den buitenlander eiken aankoop voordeelig. Bovendien is de piëteit voor oude bezittingen verdwenen en de bezitter ziet liever baar geld. Op grond van art. 150 der Grondwet is nu bij verordening de uitvoer zonder vergunning verboden van die kunstwerken, welke genoteerd zijn op een lijst van werken, die een wezenlijk verlies zouden beteekenen voor het duitsche kunstbezit. Er is nog een verordening tot stand gekomen die het zonder toestemming verkoopen, verpanden, uitvoeren of veranderen verbiedt van het kunstbezit van stichtingen, lichamen, familie bezittingen enz. Het gevaar bestaat nu, dat, wegens ontstemming^ der eigenaars, de partikuliere verzamelingen zullen worden" gesloten. Hiertegen kan slechts helpen de opvoeding tot open bare kunstliefde op sociale grondslag. De enkeling heeft niet uitsluitend recht op kunstwerken van nationale beteekenis. Eenige sprekers gaven in verband hiermede verschillende opmerkingen ten beste en Prof. Dr. Tietze (Weenen) besprak de oostênrijksche toestanden, die nog slechter zijn dan de duitsche.' De vergadering uitte eenige wenschen die de bedreiging van het duitsche kunstbezit moesten verzwakken, in het bijzonder door vermindering van de zware successiebelasting, die het behoud der verzamelingen belemmeren. De opbrengst staat in geen verhouding tot de moreele schade. Prof. Dr Goeszler (Stuttgart) besprak de bescherming van kunstwerken tegen het toenemend gevaar van diefstal waaraan reeds vele niet te vervangen kunstwerken ten offer vielen. Het volgende punt betrof in het bijzonder een heemschut- belang: de talrijke nieuwe nederzettingen Prof. Dr. Fuchs (Tübingen) wees "er op, dat deze volstrekt niet behoefden te leiden tot ontsiering van het landschap, en zulks te minder nu de economische toestanden tot spaarzaamheid en beperking dwongen. Men moet echter geene kolonies aanleggen in streken die uit een oogpunt van landschap of natuur eigenaardigheden bezitten, die in liet bijzonder moeten worden bespaard. Om deze reden werd door den spreker aangedrongen op de stichting van natuurparken. De oorlog en de revolutie hebben de levensvoorwaarden der monumentenzorg geheel gewijzigd. Een zeer moeilijk vraagstuk is aan de bestaande toegevoegd: wat te doen met de vorstelijke paleizen. De Provinzialkonservator Prof. Dr. Renard (Bonn) hield hierover een voordracht. De nieuwe regeeringen hebben de zorg voor 115 paleizen, waarbij kunstwerken van den eersten rang. Het is voor het onderhoud bedenkelijk om deze ongebruikt te laten Er zijn vier mogelijkheden van gebruik: 1°. inrichting tot woningen, hetgeen blijkens de ervaring absoluut moet worden afgeraden. 2°. inrichting tot burcaux, zooals reeds vroeger voor kwam en 3°. bestemming voor onderwijsdoeleinden, hetgeen slechts zelden en met veel verbouwingen mogelijk is (Schlosz Tinz bij Gera). De bestemming sub 2 en 3 kan men in het algemeen niet gelukkig achten. Blijft 4°.: de inrichting als museum. Dit is het beste (Berlijn, Miinchen en ontworpen voor Koningsbergen). Gartendirektor Zahn (Steglitz) bepleitte het behoud en de opmeting der vorstelijke tuinen. Het best is het er openbare parken van te maken. Het is niet raadzaam om ze beschikbaar te stellen voor woningbouw. Ook met sportterreinen moet men voorzichtig te werk gaan en ze niet maken in parken van artistieke waarde De blijkbaar zeer overladen agenda vermeldde nog voor drachten van Prof. Dr. Dvorak (Weenen) over de oostenrijksche kasteelen en van Prof. P. Weber (Jena) die de algemeene belangstelling wilde bevorderen door in het bestuur ook op te nemen vertegenwoordigers der arbeiders. Dit zou z. i. het wantrouwen doen verdwijnen dat nog altijd bestond tusschen eenvoudige lieden en ontwikkelden. Een list van Gabriel Seidl. De bekende architekt bezat in Oberbayern een mooi landhuis, in welks nabijheid inhetbosch een prachtige spar hem bijzonder lief was. Deze boom zou op zekeren dag met vele andere worden geveld. Seidl verzon echter uilkomst; hij bracht stilletjes een kruisbeeld tegen den boom aan. En niemand waagde het den bijl tegen den boom op te heffen. Hij was zichtbaar „geheiligd". („Der Kiinstlcr- spicgel". Münchcn. F. BRUCKJviann. A. G 1920.)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1920 | | pagina 5