204 DE BOUWWERELD. schip meer vullen, den indruk maakt van iets, waaruit het leven is verdwenen. Hoe anders moet zij zich vertoond hebben, toen Chaucer zijn „Canterbury Tales" schreef Over Birmingham en de tuindorpen in de omgeving, Woensdags en over Letchworth, Donderdags bezocht, schreef ik vroeger reeds, zoodat ik dit thans achter wege kan laten. Ook Hampstead, dat Vrijdags aan de beurt kwam, heb ik in 1914 in mijn verslag, dat door Heemschut is uitgegeven, te uitvoerig behandeld, om er nog wat van te zeggen. Of de Nederlandsche volkshuisvesters in Engeland veel hebben geleerd? Hun aandacht gold in de eerste plaats de economische zijde van het vraagstuk der volkshuisvesting. Maar daarmede wil ik mij thans niet bezighouden. Als vertegenwoordiger van Heemschut bepaal ik mij tot het schoonheidsvraagstuk, en dan moet ik zeggen, dat de Engelschen dit meer bevredigend oplossen dan wij. Zij houden zich aan wat een over levering van eeuwen hun leerde en vinden daarin den steun, dien men op het vasteland mist. De buitenissig heden, die de jonge Duitschers en in navolging daarvan ook nog jongere Nederlanders als „moderne kunst" opdisschen, komen in Engeland niet voor. De Engelschen vinden het onaangenaam, door iets de aandacht te trekken, ook in hun bouwkunst. Eenvoud, die evenwel geen schilderachtigheid uitsluit, is hun het liefst. Aan de groepeering der gebouwen besteden zij bijzondere zorg en zij weten door beplanting het effect zeer te verhoogen. Dit alles zou men ook in Nederland kunnen navolgen. Wij moeten, natuurlijk, geen „cottages" naar Engelsch model willen bouwen dat is in Nederland al te vaak en uitteraard met geen goede uitkomsten beproefd doch, met behoud van wat echt vaderlandsch is, ons de lessen, die Engeland ons op dit gebied kan geven, ten nutte maken. Als de Nederlandsche deelnemers aan het congres deze overtuiging mede naar huis hebben gebracht, dan zal de schoonheid van N'ederland, om wier behoud het Heemschut te doen is, daar zeker wel bij varen. A. W. W. F MR. A. LOOSJES. EEN OPENLUCHT-WINDMOLENMUSEUM ;M'?| og vele windmolens is ons land rijk, maar hun aantal slinkt bij den dag, en met mathematische zekerheid kan voorspeld worden, dat er een tijd komt, waarin geen windmolen meer de lage landen aan de zee en de aangrenzende hoogere gronden zal verlevendigen met zijn vroolijk wiekengezwaai, terwijl de verdwijning van enkele der merkwaardigste exemplaren reeds zéér nabij is. Dat- wil zeggen, dat Nederland een kostelijke ver rijking van zijn landschaps- en (in sommige gevallen) iiT- -gr- Paltrokmolens te Amsterdam. Op den voorgrond ,,'t Luipaard", waarvan thans bod nog slechts de romp bestaat, links „de Otter" (in verval), rechts „de Eenhoorn"

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1920 | | pagina 4