212 DE BOUW WERELD. B boek en tijdschrift B eeuwsche gevels die in dit dorp noode gemist worden), Rotterdam (het huis Nieuwe Haven 56 uit 1726 met fraaie interieurs). De kerkgebouwen vroegen herhaaldelijk bemoeiing van de commissie. Een gunstig voorloopig resultaat bereikte de com missie te IJsselmonde, doordien de kerkvoogdij zich bereid verklaarde om de noodige vergrooting der Ned. Herv. Kerk te bereiken door verbouwing (gepaard aan de restauratie der kerk) in stede door totalen nieuwbouw. In het bijzonder wordt in het verslag vermeld de restauratie der doopkapel van Katwijk aan de Rijn omdat de commissie hierbij voor het eerst een belangrijk bedrag uit eigen middelen dank zij een zuinig behe'er kon beschikbaar stellen. Voor de in 1915 resp. 1918 afgebrande kerken te Oudehoorn en Zuidland werd om subsidie gevraagd. De laatstgenoemde kerk is reeds bijkans herbouwd en vindt instemming bij de commissie. Voor die te Oudehoorn konstateert zij met genoegen dat een geheel nieuw restauratie-ontwerp werd gemaakt. De 15de-eeuwsche kerk te Koudekerk eischt herstel. Vooral aan den noordkant verkeert het muurwerk in zeer vervallen staat. Te Leerdam loopt het voortbestaan van den vestingwal gevaar doordien de vermoedelijke onbewoonbaarverklaring van twee der redoutes (die als woning dienen) dreigt te leiden tot den bouw van een nieuw woningkomplex na slechting van den zeer schilderachtigen wal. Te Woerden deed zich het inderdaad opmerkelijke geval voor, dat het Departement van Oorlog zonder eenige mede- deeling van dat van O., K. en W., 25 groote vensters liet breken in een zijgevel van het voormalige kasteel. Wij hebben er reeds meermalen op gewezen, dat de rijks-autoriteiten en speciaal die van „Oorlog" zelf zoo dikwijls het slechte voorbeeld geven in de behandeling der oude monumenten Met betrekking tot de pastorie van Schelluinen bevat het verslag de mededeeling dat de herstelling verzekerd is. Zacht of hard dak Ervaringen met gepraepareerd rieten daken (Gernentzdaken). Nu in Duitschland als gevolg van den brandstoffennood in alle richtingen pogingen worden aangewend om bouwmaterialen te gebruiken die niet gebrand of gebakken behoeven te worden, is nog meer aandacht dan te voren gewijd aan de dakbedekking met riet en stroo. Allerlei oude procédé's zijn daarbij voor den dag gehaald om die daken brandvrij te maken. Op blz. 183 hebben wij er een van medegedeeld, dat hier nog niet bekend was. Onverdeeld is de instemming voor die procédé's echter niet. Het .Zentralbl. der Bauverw van 9 Juni 1.1. bevat eene waarschuwing door ing. Lindner, Brand- meister van Berlijn, tegen het te lichtvaardig gebruiken van zachte daken. Hij beschouwt dit verkeerde zuinigheid. Het dak moge in aanmaak goedkooper zijn, bij brand is daarentegen de schade veel grooter. Een onderlinge afstand van 30 M. tusschen met riet of stroo gedekte huizen is veel te klein om veiligheid te waarborgen tegen het overvliegen van vonken. Bij eenigen wind verspreiden geheele stukken van een stroodak zich kilometers ver en zells is door enkele halmen brand overgebracht op 50 M. afstand. Lindner wijst op een proef die door eenige belanghebbende korporaties van Oost-Pruisen werd genomen met een z.g.n. Gernentzdak van 6 jaar oud (beschreven in de „Feuerwehr- technische Zeitschrift" 1916). Die proefnemingen vonden een ontijdig einde doordien bij de tweede proef het proefgebouwtje totaal afbrandde ondanks de brandweer er naast stond. Volgens eene berekening op grond der toenmalige prijzen kostte een pannendak op bebording per jaar en per M2 11 Pfennig tegen een Gernentzdak 65 Pfennig, als men den levensduur en het onderhoud in aanmerking neemt. Volgens eene statistiek bedroegen van 1886—1903 de premies voor harde daken 4.4 Mill., voor zachte daken 5.3 Mill., de brandschade daarentegen resp. 3 5 Mill. en 6 2 Mill. Hierbij vmoet nog in aanmerking worden genomen dat de premie voor zachte daken 2.5 maal zoo hoog is als die voor h^rde. Het Proefstation voor Bouwmaterialen heeft voorts in 1916 de economische beteekenis van het Gernentzdak betwijfeld. Na een proeftijd van 3 jaar werd reeds het uitspoelen en verweêren van dit dak waargenomen. Lindner wijst nadrukkelijk op de noodzaak om zeer voor zichtig te zijn met de toelating van zachte daken in het belang van het nationaal vermogen. Redenen van schoonheid en oogen- blikkelijk voordeel mogen daarbij niet den doorslag geven. Indien men het stroodak toch toelaat dan dienen de huizen minstens onderling 75 M. uit elkander te staan. In hetzelfde nummer van het „Zentralbl" schrijft echter Reg. Baum. Neumann (Neuruppin) in volkomen tegenovergestelden zin. Hij bepleit de toepassing van het zachte dak zelfs van het ongepraepareerde. Het brandgevaar wordt z. i. overdreven. Het bewijs daarvoor is nooit gelevérd wanneer wij afzien van opwaaiende vonken en van een samengaan van alle mogelijke ongunstige faktoren. Het stroodak is volgens hem alleen ge vaarlijk in geval van brandstichting, die zeer dikwijls zou voorkomen. Gebouwen met zacht dak kunnen nu en dan het offer worden van opwaaiende vonken, doch het stroodak neemt zóóveel water op (30 L. water per M2.i dat alleen onder samenloop van on gunstige omstandigheden noodlottige gevolgen zullen ontstaan. Prof. Nuszbaum heeft ook gewezen op de vorming van een moslaag op het vochtige stroo, 'twelk het dak absoluut beschermt tegen het gevaar van opvallende vonken. Nuszbaum acht het echter noodzakelijk om te verbieden dat kamers onder het rieten dak worden bewoond of beslapen zoo niet het dak aan de onderzijde brandvrij is afgesloten. Dit betoog kan intusschen niet de door Lindner medegedeelde statistische cijfers ontzenuwen, die onmiskenbaar de meerdere brandschade van zacht gedekte gebouwen aantoonen. Oudheidkundige mededeelingen uit 's Rijksmuseum van oudheden te Leiden. Onder Redactie van Dr. J. H. Holwerda. Nieuwe Reeks I. 1920 Na eenige jaren van stagnatie zijn de oudheidkundige mede deelingen eene nieuwe reeks begonnen, die door de thans verschenen aflevering op interessante wijze geopend wordt. Dr. J. H. Holwerda beschrijft het resultaat zijner ontgravingen te Ubbergen en Nijmegen in zijn artikel: „De Batavenstad en de vesting der Legio X bij Nijmegen". In hoofdtrekken zijn deze bekend uit des schrijvers artikels in Nijhoff's Bijdragen en het Bijblad der Ned. Anthropologische Vereeniging, beide uit 1917, waarvan onzen lezers in „De Bouwwereld" destijds een zéér uitvoerig overzicht werd gegeven. Thans geeft hij een uitvoeriger en vollediger beeld van zijne verrassende onder zoekingen, dat bovendien door verschillende afbeeldingen wordt verduidelijkt. Dr. W. Goossens brengt verslag uit van het door Dr. Holwerda en hem ingestelde onderzoek te Melenborg in de Limburgsche gemeente Haelen. Men had gehoopt, op grond van vroegere beschrijvingen, o. a. van JANSSEN uit 1848 en van Habets, te zullen stuiten op de overblijfselen van een uitgestrekt romeinsch legerkamp. Deze hooggespannen verwachtingen leidde tot eene diepe teleurstelling. Ter plaatse stond waar schijnlijk slechts een romeinsche wachttoren ter beveiliging van het verkeer op de Maas. Ten slotte schrijft J. H. H(olwerda) over eene ontgraving te Heerlen, nadat toevallig, bij den bouw van een huis hoek Lindestraat en Tempsplein door de oplettendheid van den heer P. Peters het profiel van een romeinsche spitse gracht was ontdekt. Vast staat nu dat te Heerlen een romeinsch castellum heeft gestaan, waarvan echter door nader onderzoek de bij zonderheden verder zullen moeten worden nagegaan. Herm. van der Kloot Meyburg. Onze oude boerenhuizen. Negentig schetsen van boerenhuizen in Neder land. Met eene voorrede van Prof. Henri Evers. Derde herziene en vermeerderde druk. Rotter dam 1920. W. L. <5 J. B RU S S E's U i t g e r s M ij. De heer van der Kloot Meyburg heeft voor den 3den druk van zijn interessant werk o.a. te Kethel en te Zoetermeer eenige interessante voorbeelden gevonden van typischen landelijken bouw van weleer. Ook Zeeland is ditmaal vertegenwoordigd edoch niet bijster gelukkig, noch wat de keuze der boerderijen betreft, waarbij de imposante groote hoeven ontbreken, noch wat de slappe wijze van voorstelling betreft die de kernachtige schoonhejd niet tot haar recht doet komen.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1920 | | pagina 12