104 DE BOUWWERELD. het euvele voornemen te hebben, een harer oude gebouwen te willen sloopen en wel dat, waarin thans het Politiebureau is gevestigd in de Lange Kerkstraat. Wij kennen het gebouwtje 111 kwestie niet, maar het wordt in een plaatselijk blad be schreven: .Met zijn grijze kolommen en aardige daklijn, met daarachter een fraai geveltje in de St. Adriaanstraat, is dit zeker een van de bekoorlijkste en intiemste stadsgezichten van Ooes, en zeker zal het alle liefhebbers van stedenmooi leed gedaan hebben, te hooren dat het verdwijnen moet". Ook het aantrekkelijke stadje Goes zij geraden het sloopen van het gebouwtje als uiterste maatregel te beschouwen. Ver sleten is het blijkbaar niet, naar het schijnt is het de onge schiktheid voor het doel waarvoor het thans dient, waaraan de redenen tot slooping worden ontleend. Dat men liever een geheel nieuw politiecommissariaat op een andere plaatsbouwe en het gebouwtje bewaren en bestemme voor ander doel. Want zeker is het, dat met het neerhalen van eemg oud bouw werk, een stukje aantrekkelijkheid van de betrokken plaats medegaat En Goes heeft niet veel te verhezen! C. V. De Middachter-allee. In het afgeloopen kwartaal hebben de dagbladen weer telkens en telkens melding moeten maken van verlies aan natuurschoon door het vellen van boomen. Dan hier, dan daar is een laan, een brink- of kerkhofbeplanting, een stads- of dorpsgezicht bedreigd. De kerkelijke en wereldlijke overheid geeft helaas dikwijls het slechte voorbeeld. Verreweg het ergerlijkste geval is gesignaleerd door den heer L. A. Ruys, de rentmeester van Middachten. In de N. R. C." van 30 Jan. schreef deze hoe, in weerwil zijner verzoeken en waarschuwingen, op orde van een waterstaatsambtenaar, bij het onoordeelkundig leggen van een kabel in de Middachter Allee over groote lengte onherstelbare schade is toegebracht aan de boomen. Zonder eenig overleg met den eigenaar der boomen, zonder ook maar eenigszins te letten op het belang van het prachtige natuurmonument, heeft derhalve de „waterstaat" weer eens een sterk staaltje vertoond van zijn bekend gemis aan schoonheidszin en pieteit. Erger is alleen voorkomen door de krachtige medewerking van den heer H. P. J BloemeRS, Burgemeester van Rheden. De rentmeester vreest dat een groot aantal boomen zal gaan kwijnen en dood gaan. Wanneer de eigenaar zelf de boomen aldus had willen schenden door het vernielen der groote wortels, had men hem dat zeer kwalijk genomen uit een oogpunt van algemeen belang. Er zou, en terecht, een storm zijn opgestoken tegen hem, die er van beticht zou zijn het kapverbod te willen ontduiken. Op eene hem gestelde vraag heeft de Minister tevergeefs getracht om de belangstellenden met een officiéél kluitje^fn het riet te sturen Ter kenschetsing van de wijze waarop de schuldigen hun vandalisme pogen weg te moffelen, wijst de heer Ruys die den Minister duidelijk van antwoord dient op de onjuiste mededeelingen die zijne ambtenaren hem laten doen op „de strook grint die thans keurig net en recht door de Middachter Allée loopt, op een behoorlijken afstand van de boomen en die schijnbaar is aangebracht om de darde boven de sleuf te bedekken en te verharden, maar die in werkelijkheid nog een bijbedoeling moet hebben, daar zij slechts hier en daar met de eigenlijke sleuf samenvalt." Is zulk opzettelijk, ambtelijk geknoei als de heer Ruy£ hier onthult, niet schandelijk en misselijk, ergerlijker nog dan het vandalisme zelf? Een verwant voorbeeld van wanbegrip kwam ons uit Overijsel ter oore waar de eigenaar van een zéér fraaie 4-rijige eikenlaan tegen den opzichter van den provincialen waterstaat moest vechten voor het behoud, omdat die boomen op een weg zonder noemenswaardig verkeer, iets dichter dan reglementair bij elkander stonden! Had de eigenaar de laan willen hakken dan zou er om kapverbod zijn geroepen. De Wallen van Muiden. In het begin van het jaar, bij K. B. van 14 Januari, is de verboden kring om Muiden gedeeltelijk opgeheven Het is begrijpelijk dat men zich daarover naar de correspondent van het „Alg. Hbl." berichtte (16 Maart II.) in de „oude veste" algemeen verheugde „Er zou nu eene breuk, een hiaat in den knellenden band, die om het oude stadje ge slagen was, komen, die de zoozeer gewenschte uitbreiding niet meer zou belemmeren." De gedachte was natuurlijk dat aanstonds de wallen zouden worden platgegraven om met den vrijgekomen grond de grachten te dempen en het terrein op te hoogen. De gebruikelijke noodlottige methode Men ziet nog altijd niet in, dat na de opheffing van de vestingwerken de oude wallen een veel dankbaarder gelegenheid tot uitbreiding geven met behoud van hoog en laag, van water en beplanting, dan het geegaliseerde terrein. Plaatselijk kunnen en moeten natuurlijk veranderingen worden aangebracht. Dat spreekt vanzelf. Doch als men uit pure vreugde de wallen, die zoo lang hinderden, nu geheel afgraaft, dan gaat menige goede gelegenheid verloren om een schilderachtigen, ongedwongen aanleg te bereiken. En bovendien worden vaak onnoodige sommen aan grond- en graafwerk uitgegeven. Gelukkig hebben de militaire autoriteiten een streep door de rekening gehaald door slechts toe te staan de wallen 1 M af te graven Men is nu gewaarschuwd en kan bij het gemeente bestuur aandringen om het voornemen nog eens rustig en samen met aesthetische autoriteiten te overleggen. Waarschijnlijk zal dan blijken dat het totaal afgraven wenschelijk noch noodig is, doch dat althans enkele partijen van de oude vestingwerken zonder eenig bezwaar, doch integendeel, zelfs met voordeel in meerdere opzichten, kunnen worden gespaard of bebouwd, als er een goed plan voor wordt opgemaakt De Waterstaat, de verbetering der rijkswegen en de schoon heid des lands. In het Maart-nummer van „Amstelodamum" schreef „Henri Polak over het dempingsgevaar, dat, naar hij meende, de Leidschegracht te Amsterdam bedreigde, in weerwil dat de voornemens daartoe tot dusver mislukten. Hij was evenwel niet gerust over de loyaliteit van ambtenaren, die zich eenmaal iets in het hoofd stelden. Zij blijven zoeken naar middelen, om hunne voornemens toch te volvoeren, langs een omweg, zonder dat de goegemeente er op verdacht is." De heer Polak noemt een voorbeeld: „Een treffend staaltje van zulk gedoe heeft op dit oogenblik te Laren plaats. Eenige jaren geleden zou Waterstaat al de boomen langs den Rijksstraatweg binnen het dorp verkoopen. Zij waren reeds „afgenummerd" en de verkooping was aan gekondigd. Alles kwam in het geweer: Heemschut, Wielrijders- bond, Gemeentebestuur, Kamerleden. Resultaat: Verkooping werd afgelast Maar twee jaren geleden begon men het niveau van den weg te verlagen met ongeveer vijf en zeventig centi- Niemand begreep waarom De wortels der betwiste boomen kwamen bloot en werden afgehakt. De iepen begonnen te kwijnen en de sparren (wier wortelgestel toch al niet groot is) dreigden voor den eersten den besten hevigen wind te zullen bezwijken, zoodat men, natuurlijk in het belang der veilig heid van het verkeer, genoodzaakt was de sparren te rooien Zóó bereikte Waterstaat tóch zijn néfaste doel. De boomen liggen tegen den grond." De heer Henri Polak is geen man die met losse praatjes aankomt. Wij mogen op zijne mededeelingen vertrouwen en moeten er hem dan dankbaar voor zijn dat hij een dergelijken streek" wereldkundig maakte. Dat de Waterstaats-ambtenaren in de uitoefening hunner functie weinig voor landschappelijke en bouwkundige schoonheid gevoelen, is' geen nieuwe gewaar wording. Daarvoor hebben zij al te veel noodeloos vernietigd en ontsierd bij letterlijk alles wat zij tot stand brengen. Maken zij een brug, zij pleegt leehjk te zijn van vorm en kleur; bouwen zij een woning, dan detoneert deze als regel in hare omgeving. Een weg- of rivierverbetering wordt in hunne handen bijna altijd een blijvende ontsiering, ook als het anders had kunnen zijn. Het voorzichtigheidshalve gebruikte woordje „bijna" kon eigenlijk wel achterwege blijven Althans ons staat op het oogenblik geen enkel voorbeeld voor den geest, dat een gunstiger oordeel over hunne werkzaamheid wettigt. Dat wijst zou men zeggen op eene fout in hunne opleiding. Herhaaldelijk is in „De Bouwwereld" gewezen op de nood zakelijkheid om de „Waterstaat" nauwlettend op de vingers te kijken bij de verbetering van het wegennet, opdat niet met de verbetering van het verkeer gepaard ga eene verminking van het land op groote schaal. Ook in Velp werd ons onlangs een voorbeeld genoemd van beraamde velling van mooie boomen, die geheel ten onrechte, voor wegverbetering zouden moeten va-llen. Het door den heer Henri Polak aangevoerde voorbeeld toont aan, dat wij waarlijk niet zonder re'den ongerust waren. Met eenige zorg kan zonder extra kosten dikwijls veel bereikt worden, maar daarvoor moet men een man hebben met gevoel en liefde voor schoonheid, die ook weet van geven en nemen in bijzondere gevallen. Een nuchtere ziel die zijn taak in principe bepaalt tot het trekken van twee evenwijdige lijnen op de vast gestelde wegbreedte uit elkander, kan ons niet dienen. Met zorg moet bijv nagegaan worden aan welke zijde van den weg de verbreeding moet gezocht worden in verband met de boomen, de aanliggende bouwwerken enz. Een weg moet ter plaatse vastgesteld worden, niet op een teekenbord Wanneer de wegenraad was ingesteld en daarin benoemd waren eenige aesthetische ontwikkelde personen met stug haar op de tanden, zouden wij de toekomst in dit opzicht met meer gerustheid tegemoet zien dan thans. „Heemschut" en „A. N W. B zullen goed doen groote waak zaamheid te betrachten en zich op de hoogte te houden van de voorbereiding en de uitvoering der wegenplannen Anders staat men voor veriassingen afs te Laren.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1920 | | pagina 8