DE BOUWWERELD.
101
'functie als onderdeel van het geheel e kunstwerk:
'den gevel.
Men vatte het verschil goed in het oog.
Het onderdeel-kunstwerk, in zichzelf bevattende het
leven, de geest van den ontwerper, is onvervreemd
baar. Gaat het geheel of ten deele verloren, dan i s
.het verloren, te vervangen is het niet. Evenmin als
de kuns tbloem de levende bloem zal kunnen ver
vangen. De doode copie, yvare het mogelijk deze tot
in alle onderdeelen gelijk aan het oorspronkelijke werk
te maken, zal den gevel oogenschijnlijk op- maar in
werkelijkheid neer-halen. Zal zijn waarde als authentiek
stuk niet alleen verminderen, maar zelfs totaal wegnemen.
Het gevelonderdeel, bestaande alleen-uit ambachts
nijverheid, is niet onvervreemdbaar. Zijn samenstelling
kan den tegenwoordigen ambachtsman evengoed worden
opgedragen als die van voorheen. Het zijn alleen de
uit- en inwendige afmetingen welke zijn waarde be
palen en deze kunnen nauwkeurig worden overgenomen.
Lastiger is het met de kleur der materialen maar
aangezien de kleur niet kan worden beschouwd'als
in de eerste plaats maatgevend waar het gaat om de
authenticiteit van den gevel, kan een klein kleur
verschil het restaureereri van een stuk ambachts
nijverheid niet als ontoelaatbaar doen kennen.
Verder wordt deze kwestie gedeeltelijk beheerscht
door overwegingen van practische aard waarover we
het hieronder zullen hebben.
Onmiddellijk verband houdende met de wijze
waarop wordt gerestaureerd, is de vraag waartoe
het geschiedt. In hoofdzaak zullen de aanleidingen tot
restaureeren tot de volgende gevallen kunnen worden
teruggebracht.
A. De restauratie wordt ondernomen, omdat de
gevel van een zoodanige belangrijkheid is, dat zijn
verloren gaan moet worden voorkomen. Hier staat dus
zijn behoud op het spel.
B. Men is verplicht tot herstellingen over te gaan,
omdat er weliswaar geen gevaar voor verloren gaan
van den gevel dreigt, maqr om een behoorlijken
onderhoudstoestand te verkrijgen.
C. De gevel moet tot een nieuw doel dienen,
waarmede in verband herstellingen en partiëele wijzi
gingen moeten worden aangebracht.
Het restaureeren om der belangrijkheidswille is het
moeilijkste. Het zal uiteraard alleen met zoodanige
gevels worden ondernomen, welker vormen hen
stempelen tot een schakel in de keten, welke de
verschillende stijluitingen in den loop der tijden
hebben gevormd. De restaurator dient zijn bouwwerk
dan te beschouwen als een cultuur-historisch bewijs
stuk, een authentiek overblijfsel van de opvattingen
van den tijd waarin het ontstond. De authenticiteit is
de waarde van den gevel, méér dan zijn schoonheid.
Want het is zeker mogelijk een nieuwen gevel van even
groote schoonheid te maken, zij het al in anderen stijl,
maar niet om de echtheid, de oudheid daarvan te
vervangen.
Het bewaren, zij het dan ook al voor zoover mogelijk,
van de authenticiteit van den gevel moet de eerste en
voornaamste zorg van den restaurator zijn. Hij moet
het zich welbewust zijn, dat, met welke omzichtigheid
hij ook werke aan het hem toevertrouw de pand,, de
zuiverheid daarvan noodwendig schade moet lijden.
Wat er aan gedaan moge worde, tot aan de schijnbaar
onbelangrijkste herstelling toe, ook het kleinste stukje
natuursteen hetwelk wordt -vervangen of de enkele
baksteen welke voor een nieuwen plaats moet maken,
de echtheid gaat er mede achteruit.
De absolute consequentie van deze meening is, dat
men liever in het geheel niet zou moeten restaureeren.
En indeidaad ontveinzen wij ons niet. dat we dit een
sympathiek standpunt vinden. Waarmede nu weer
niet is toegegeven, dat we het een ten allen tijde
aanvaardbare en verdedigbare opvatting meenen te zijn.
Ware het mogelijk om een oude, geheel oorspronke
lijke gevel, hoe gehavend ook, op de een of andere
wijze te prepareeren zoodanig, dat hij onveranderd
zou kunnen blijven voortbestaan, dit ware ons de beste
herstelling welke denkbaar is. Zoolang een dergelijke
conserveering evenwel nog niet is uitgevonden zal men
het restaureeren van gevels hier en daar met kunnen
nalaten.
Helaas het zal zelden voorkomen, dat een gevel ons
ongeschonden bereikt en zal er meesttijds door vorige
geslachten aan zijn veranderd en veelalbedorven.
Hoewel ook in dat geval conserveeringr-'zooals men
den gevel onderhanden krijgt, de beste restauratie zou
zijn te noemen, gebeurt het toch meermalen, dat er
hinderlijke en stuitende aanbouwsels of pleisterlagen
zullen kunnen worden verwijderd, waarbij dan de
authenticiteit van het geheel geen schade lijdt. Hoewel
het' verwijderen van de pleisterlaag meestal weder
een vernieuwing van wat men daaronder vindt tot
gevolg heeft. Want tot het pleisteren ging men in
den regel eerst dan over, wanneer metsel- en natuur
steen wat verweerd waien en het valt meermalen
zéér tegen, hoe het werk er uit ziet, nadat die laag
is verwijderd.
Over het algemeen zal er tegenover dit onmiskenbare
verlies aan echtheid evenwel een zoodanige winst aan
werkelijke schoonheid staan, dat het ontdoen van de
oude gebouwen van hun suffe pleisterlaag vrijwel
steeds een toe te juichen maatregel zal zijn.
Niet genoeg af te keuren lijkt ons het „op de gis"
herstellen. Want het blijkt uit de uitdrukking zelve
reeds, men tracht hiermede te benaderen, het aspect,
hetwelk men meent dat kan zijn aanwezig geweest.
't Is zulk een gangbare uitdrukking: „men zal den
gevel in den ouden toestand herstellen" of soms: „in
den ouden toestand terugbrengen" en de leek staat
haast altijd zeer sympathiek tegenover dergelijke voor
nemens. Die werkelijk liefde heeft voor het oude
schoon, slaat evenwel bij het vernemen van zoo'n
plan de schrik om het hart en met bezorgdheid vraagt
hij zich af, tot welke vernietiging van origineel oud
schoon het leiden zal.
Hoe talloos zijn zij niet in den lande, de dood-
gerestaureerde gevels. Vooral wanneer het Rijk er zich
mede ging bemoeien was de vernietiging het grondigst.
Als er subsidie en overheidsbemoeiing was en er dus
aanleiding was of zelfs plicht om de aanwijzingen van
den Rijksambtenaar op te volgen, hoe werd dan niet
de verbeelding den vrije loop gelaten. Hoe goochelde
men niet met deuren en ramen, met strekken en togen,
met topgevels en kappen. De geringste aanwijzing op
welk onbetrouwbaar prentje ook kon leiden tot de
meest omvangrijke wijzigingen. Men zie te Gorinchem,
te Dordt, te Kampen en waar al niet meer. Gelukkig
is er verandering in dit opzicht gekomen. En is er
thans, bemoeit het Rijk zich met de in nood verkeerende
bouwwerken, met vertrouwen de oplossing tegemoet te
zien, waar men overtuigd kan zijn, dat met de meest
mogelijke piëteit t.o.v. van het oude schoon zal worden
opgetreden.
Is het bepaald noodig, dat een ondeipui of een top
van een gevel moet worden vernieuwd, dan is de eenige
goede oplossing o. i. deze, dat men hem precies zoo