DE BOUWWERELD.
99
-doen. Maar met onwillige honden is het slecht hazen
vangen. Toch mag de moed niet worden opgegeven.
Als de reclames uit onze steden en dorpen konden
worden geweerd, zou veel ontsiering verdwijnen en
ëen bron van ergernis ophouden te vloeien. Doch,
hoeveel daardoor ook voor het behoud der schoonheid
zou worden gewonnen, het zou toch niet genoeg zijn.
Want er is en wordt zooveel bedorven, doordat de
overheid in den regel ieder vrij laat te bouwen, wat
'hij wil, mits hij maar voldoet aan de eischen vaneen
bouwverordening, die zich om alles bekommert behalve
om de schoonheid.
In den goeden ouden tijd, toen er alleen maar
keuren op het stuk van bouwen bestonden, die in
uitvoerigheid en grondigheid bij onze hedendaagsche
verordeningen niet kunnen halen, behoefde men voor
de schoonheid niet bevreesd te zijn. Er was een
bouwstijl, die algemeen gevolgd werd, zoo voor het
grootsche gedenkteeken als voor het kleinste huisje.
Maar voor de vrijheid, die de omwenteling der negen
tiende eeuw meende te brengen, nam de laatste stijl
de vlucht. Velerlei proeven werden genomen, motieven
werden aan de meest verschillende tijdperken ontleend,
maar geen stijl kwam terug. Zelfs de goede regelen
van het ambacht werden, met de verdwenen gilden,
vergeten, een verwildering was het gevolg, die voor
onze stads- en dorpsgezichten noodlottig werd.
In de laatste jaren der negentiende eeuw gingen
de oogen van sommigen eindeftfk open. Men kwam
in de hoofdstad tot het besef, dat er iets gedaan
moest worden om althans de ergste ontsiering, die
door het maar „raak" bouwen ontstond, te keeren.
De eerste „schoonheids-commissie" gelijk de volks
mond haar doopte werd te Amsterdam ingesteld, om
de ontwerpen te keuren, die op gionden, welke het
gemeentebestuur verkocht of verpachtte, zouden worden
verwezenlijkt.
De instelling zal over eenigen tijd haar zilveren
feest kunnen vieren. Als er dan een feestredënaar
mocht zijn kan hij op lichtzijden wijzen, doch zal hij
ook de schaduw niet vergeten. Hij zal mogen zeggen,
dat de personen, die in de reeks van jaren achtereen
volgens de commissie vormden, invloed ten goede
hebben gehad, maar het moeten betreuren, dat haar
zeggenschap zich niet over de geheele gemeente mocht
uitstrekken. En hij zal, al kan hij aan successen der
commissie herinneren, ook moeten vermelden, dat zij
vaak, het steeds maar afkeuren van ontwerpen moede,
eindelijk „in vredesnaam" tot goedkeuring besloot.
Was het slechts werk van bekwame architecten
geweest, dat aan de commissie werd voorgelegd, zij
zou zóó groote bezwaren niet hebben ondervonden.
Dan, helaas, dit werk was als de witte raaf, die een
zeldzame vogel op aarde is, gelijk de Latijnsche dichter
reeds getuigt. De rest was arbeid van menschen, die,
hoe goed van wil en bedoeling wellicht, toch niet als
bekwame architecten gelden konden, -
In eenige andere gemeenten vond het voorbeeld, te
Amsterdam gegeven, navolging. Men deed daar, natuur
lijk, dezelfde ervaring op. De „schoonheids-commissies"
zullen pas haar taak naar eisch en wensch kunnen ver
vullen, als er weer één stijl is, die door kunstenaars
en ambachtsbazen, allen bekwaam in hun vak, wordt
gekend en toegepast, gelijk dit vóór de negentiende
eeuw het geval was. Maar dan zullen de commissies
bemerken, dat zij overbodig geworden zijn.
Heemschut heeft gemeend, dat zoolang zulk een
gulden tijd nog niet is aangebroken, op andere wijze
voor het tegengaan althans van de ergste ontsiering
móet worden gezorgd. De overheid had tot dusver in
de bouwverordeningen van eischen, die zij aan het
uiterlijk der gebouwen kon stellen, geen gewag gemaakt.
Het scheen, dat zij meende, daartoe niet bevoegd te
zijn. Maar de Bond oordeelde, dat men het toch
beproeven kon en zoo ontstond het artikel, dat de spraak
makende gemeente, wel wat dubbelzinnig, de „welstands
bepaling" heeft gedoopt. De gemeente Laren in Noord-
Holland nam dat artikel het eerst in hdar verordening
op en weldra deden ook andere gemeenten dit, zonder
dat van de vreeselijke gevolgen, die dit volgens de
alarmisten zou hebben, iets werd bespeurd. Nu hadden
daar dus Burgemeester en Wethouders het recht,
eischen aan het uiterlijk der gebouwen te stellen.
Natuurlijk behoefden zij daarbij voorlichting van des
kundigen, die zij op verschillende wijzen zochten te
verkrijgen. Werd hier een commissie ingesteld, daar
gaf men aan één adviseur de voorkeur. Doch er zijn
nog heel wat gemeenten die, al namen zij de bepaling
in de verordèning op, bij gebrek aan deskundige voor
lichting, haar een doode letter moeten laten blijven.
Verscheidene gemeentebesturen vroegen voorlichting
bij Heemschut, dat hun die dan ook gaf. In de provincie
Noord-Holland vormde zich een commissie, die, gesteund
door egn provinciaal subsidie, het adviseeren op zich
heeft genomen. In eenige andere provinciën schijnt
iets dergelijks in voorbereiding.
Ih 1918 erkende het Rijk, dat met deze zaak een
groot landsbelang was gemoeid. Het verleende aan
den Bond Heemschut een subsidie, om dien tot het
oprichten van een adviesbureau, dat overal hulp zou
verleenen, waar die noodig bleek, in staat te stellen.
Indien de advies-commissies en de adviseurs, die
op grond der'„welstandsbepaling" zijn ingesteld, haar
taak op dezelfde wijze zouden hebben opgevat als de
„schoonheidscommissies" plachten en plegen te doen,
dus alleen hadden goed- of afgekeurd, zouden zij,
vooral in de kleine gemeenten, niets hebben bereikt.
Want de witte raven, reeds in de groote gemeenten
zoo schaars, komen daar in het geheel niet voor.
Daarom moesten zij wel op andere manier te werk
gaan en door het geven van aanwijzingen, die met
graagte aanvaard werden, althans de ergste gebreken
uit' de ontwerpen, die aan hun oordeel onderworpen
waren, doen verdwijnen. Zoo kon reeds veel worden
bereikt, en, al waren het nu geen meesterstukken van
bouwkunst, die ontstonden, veel hinderlijke ontsiering,
die onmacht en gebrek aan smaak anders veroorzaakt
zouden hebben, werd geweerd.
Dit is voor het behoud van de schoonheid in
Nederland, dat Heemschut nastreeft, een verblijdende
uitkomst en het is te hopen, dat weldra meer en meer
gemeenten de „welstandsbepaling" zullen aanvaarden.
Op het gebied van „heemschut" doen zich vraag
stukken voor, die op verschillende wijze kunnen
worden opgelost. Voor het behandelen dier vraagstukken
heeft de Bond conferenties georganiseerd. Voor de eerste
dezer conferenties, die op 28 en 29 December 1911
te Amsterdam is gehouden, was de medewerking ver
kregen van de Maatschappij tot bevordering der
Bouwkunst, het Genootschap Architectura et Amicitia,
de Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap en den
Bond van Nederlandsche Architecten. Toen zijn, in
hoofdzaak; vraagstukken, die de bouwkunst raakten,
aan de orde geweest. De ingenieur Jan Gratama
sprak over „Heemschut en de ontwikkeling der moderne
bouwkunst", de architect K. P. C. de Bazel behandelde
de „Landelijke aichitectuur", over „De eischen, die aan
de landelijke uitbreidingsplannen behooren te worden