424 DE BOUWWERELD. moest gehoord worden. En omgekeerd zal een kollege van B. W. zich ook gaarne dekken door dat gezag als het kiezen moet tusschen een ontwerper en de Schoonheids-Commissie. Het bestaan reeds van die hoogere instantie kan wrijving voorkomen door bij alle partijen het verantwoordelijkheidsgevoel te scherpen. Wij stellen ons voor dat wordt ingesteld eene Centrale Commissie van hooger beroep landelijk of geweste lijk bestaande uit een drie- of zestal personen van erkend gezag. In geval van botsing tusschen de betrokkenen bij de uitvoering van welstandsbepalingen geeft zij voorlichting, 'tzij aan B. W. indien deze willen afwijken van het advies dezer Schoonheids- Commissie, hetzij aan den Raad, wanneer bij hem wordt geappeleerd tegen de weigering eener bouw vergunning op aesthetische redenen. De kwestie kan zeer eenvoudig geregeld worden, indien de gemeente in hare verordeningen het instellen van hooger beroep voorschrijven op de wijze als Leeuwarden bereids eenige jaren geleden deed. Als dit door eenige gemeenten geschiedde zal als vanzelf die Centrale Commissie ontstaan, bijv. op initiatief van de „Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten" of van de „Vereeniging van Gemeentebelangen". Immers de kwestie waar het om gaat is er een geworden van algemeen belang, die ontwassen is aan de bemoeiing van een kleine bijzondere kring. OUDE EN NIEUWE DORPSAANLEG IN ZEELAND |an den aanleg onzer oude zeeuwsche dorpen gaat dikwijls eene groote bekoring uit. Veelal zijn zij gegroepeerd om een kern, die in aanleg en opbouw het aanzicht van liet dorp beheerscht omdat hier, omringd door hooge geboomte (dat in verschillende gevallen helaas het offer is geworden van de hooge houtprijzen der laatste jaren) de kerk verrijst. Enkele dezer dorpen behooren tot de meest typische en karakteristieke uitingen van onzen ouden „stedenbouw". Men had er vroeger niet zulk een mooi woord voor, doch handelde instinktief met zorg, overleg en aangeboren kunstzin, zoodoende als vanzelf komende tot eene oplossing die logisch en tegelijk mooi was. Onlangs (4 Nov.) bevatte de „N. R. C." een opstel over „Dorpskommen". Dit artikel is geschreven naar aanleiding eener studie van den heer A. Hollestelle (Tholen) getiteld „De Honte en het eiland Borssele" en gevolgd door eene verhandeling over de Heerlijk heden, Ambachten of Leenen in Zeeland. Dit, niet in den handel gebrachte werk, is in 1907 gedrukt voor rekening van den toenmaligen Ambachtsheer bij de firma J. M. C. Pot te Tholen. Het opstel uit de „N. R. C." wijst op het verschil tusschen vroeger en nu, dat niet ten voordeele onzer tegenwoordige toe standen uitvalt. Deze klacht nu verdient door hare algemeene beteekenis de aandacht in ruimeren kring. Het opstel is weliswaar geschreven in het bijzonder met het oog op zeeuwsche toestanden, doch ook elders, bijhet ontstaan van nieuwe nederzettingen, bij ont ginningen en ook door de uitbreiding van bestaande gehuchten tot dorpen, kunnen de opmerkingen en waarschuwingen dikwijls behartigd worden. Voor dergelijke plaatsjes plegen geene plannen van aanleg te worden overwogen, maar het gevolg is een stelsel- looze en ongeordende aanleg. Bij de vorming van nieuw gebied door bedijking van schorren werd in Zeeland vroeger een niet geringe oppervlakte van den ingepolderden grond afgezonderd voor het bouwen van een dorp, met een kerk als middelpunt. Dit was reeds in de middeleeuwen gebruik. In 's Gravenpolder, in 1315 ingedijkt, werd een opper vlakte van 27 gemeten (een Blooische gemet is 0.392 H. A.) voor het dorp bestemd. Dit geschiedde ook bij de bedijking van Nisse, Ovezande, Heinkenszand. Die goede gewoonte bleef tot in de 17de eeuw in stand (Colijnsplaat, Kats, Stavemsse, St. Philipsland). Voor Stavenisse bedroeg het oppervlak 10 gemeten, voor St. Philipsland 9 gemeten benevens 1 voor het kerkhof; terwijl in 1681 nog 5 gemeten voor de uitbreiding van het dorp werden afgezonderd. Deze dorpskommen waren door alle tijden heen vrijgesteld van polderlasten. Het gevolg van het aanwijzen van grond voor dorps aanleg was een regelmatigen aanleg volgens een vast plan. Een zeer merkwaardig voorbeeld biedt Borssele, dat het centrum is van een in het begin der 17de eeuw bedijkt land. In het artikel wordt dit dorp evenwel niet genoemd hoewel het zeer merkwaardig is. Op een groot, met boomen bezet rechthoekig plein, komen de hoofdwegen uit. Een dezer loopt over het plein door en verdeeld dit in twee vierkante deelen. Het midden van het eene wordt ingenomen door de kerk (thans een waterstaatsbouwwerk uit de le helft der 19de eeuw), dat van het andere door een groot paardenwed. In het dorp waren gevestigd de herberg, de bedrijven, de ambachtslieden; het was het centrum voor de ver spreidde boerenbevolking. De lage woonhuizen omgeven het plein met een vrijwel gelijkmatige bebouwing, waarop eerst in den laatsten tijd is inbreuk gemaakt door een enkel hoog gebouw. In het artikel wordt vervolgens gewezen op de ordelooze wijze waarop thans bij nieuw gewonnen en in veiling gebrachte gronden wordt te werk gegaan. Daarbij is geen spoor te onderkennen van de zorgzame (Vervolg op blz. 426)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 4