422 DE BOUWWERELD. het aantal zijner beoefenaars dat in haar georganiseerd is. De aldus aangewezen leden der Schoonheids- Commissies beschikken niet over zoodanig gezag dat, tegenover hun oordeel geen ander recht en reden van bestaan zou behouden. De meesten zijn zich daarvan bewust. Bij sommige Commissies schijnt echter in den laatsten tijd neiging op te komen om de teugels veel strakker aan te halen en door een zeer autoritair op treden, haar eigen inzicht eenzijdig op te dringen zonder zich in te denken in de gerechtvaardigde denk beelden van de' ontwerper en zijn lastgever. Daartegen past waakzaamheid. Tot welke gevolgen dit streven leiden kan, bleek uit de beoordeeling van het kantoorgebouw der Kon. Holl. Lloyd te Amsterdam, waarin de Commissie principieel eene „moderne" opvatting bieek te eischen, een eisch die aan B. W. echter te ver ging. Opmerking verdient dat de Commissies in onder onsjes oordeelen, zonder den beoordeelde daarbij in staat te stellen zijn ontwerp toe te lichten of te ver dedigen. Hij verneemt plotseling zijn vonnis, doorgaans niet van de Commissie, doch van B. W. Dit moge formeel juist wezen, doch het beneemt hem de mogelijk heid om tijdig bij B. W. te appelleren, eer deze zich door een definitief besluit vastlegden Het is dan ook te laat om zich te verweeren tegen de mogelijk eenzijdig aesthetische opvatting der Com missie die wellicht geene rekening hield met praktische of economische overwegingen, die toch ook eene rol moeten spelen bij het eindoordeel over een ontwerp, zooal niet voor eene Schoonheids-Commissie, dan toch we! bij B. W. Wanneer B. W. eene bouwvergunning weigeren dan staat volgens de Wet den aanvrager een beroep open bij den Raad. Dit is echter een weg, die tot tijdverlies lijdt zoodat menigeen met tegenzin en wrok zich maar onderwerpt aan de gewenschte wijzigingen. Is de' weigering gebaseerd op de welstandsbepaling, dan zullen B. <6 W. tot hunne verdediging aan de Raad natuurlijk het advies der Commissie overleggen. In den Raad nu plegen geene gezaghebbende personen op aesthetisch gebnd zitting te hebban en afgescheiden daarvan is het de vraag of een gemeenteraad wel de geschikte plaats is voor gedachtewisseling over de mérites van een bouwkundig ontwerp. Het gevaar is dus groot dat óf de Raad zich zonder meer vereenigt met het ongekontroleerde of althans niet deskundig besproken oordeel der Schoonheids-Commissie öf wel dat de laatste het aflegt tegen den invloed der persoon lijke betrekkingen van den plaatselijk bekenden aan vrager. Geen van beide oplossingen is juist. Een Schoonheids-Commissie heeft volstrekt met den goeden smaak in pacht. Als haar oordeel wordl aangevochten en een ont werper wenscht er zich niet bij neer te leggen doch eene uitspraak in hoogere instantie uit te lokken, dan mag o. i. verlangd worden dat bedoeld oordeel is nagegaan door inderdaad deskundigen voor het ten tweeden male tegen den aanvrager wordt uitgespeeld. Dat de tweede oplossing zéér noodlottig kan werken 'ligt voor de handvooral omdat zij zich zal voordoen meest in kleinere stadjes en dorpen ten bate van plaatselijke bouwkundigen, wier werkzaamheid juist zoo dringend verbetering vraagt. Nadat in Leeuwarden de Schoonheids-Commissie eenige malen door den Raad verloochend werd, is daar eene regeling voor het hooger beroep getroffen. Wanneer een door B. W. afgewezen aanvrager zich tot den Raad wendt, moet deze zich doen adviseeren door een uit drie leden bestaande Commissie van hooger beroep en beschikt hij dus over eene kontrole op het advies der Schoonheids-Commissie. Wanneer deze door de Commissie in hooger beroep wordt in het gelijk gesteld, zal de Raad niet gauw op eigen gezag anders beslissen en omgekeerd zal de teleur gestelde bouwer, niet lichtvaardig zijn kans bij den Raad beproeven als hij voor zich zelf een vermoeden van zijn zwakte heeft. Hoe nuttig dit systeem kan werken ter voorkoming van moeilijkheden, is te Leeuwarden gebleken waar, naar wij vernamen, reeds bij de eerste hooger beroepzaak die aan de orde kwam de Schoonheids-Commissie zich in het ongelijk zag gesteld. De wetenschap dat hare adviezen aan deskundig oordeel kunnen worden onderworpen zal, voor zoover dat noodig mocht zijn, niet alleen bij de Schoonheids- Commissie de nauwgezetheid versterken, doch het zal ook de continuïteit van haar optreden bevorderen. Het is ook zeer wenschelijk dat meer eenheid wordt uitgelokt in het beleid van de verschillende Commissies en dit kan worden in de hand gewerkt door het instellen eener tweede instantie. Of zij noodig is? Eene beschouwing over de werkwijze der amster- damsche Schoonheids-Commissie door haar oud-lid de heer Paul J. de Jongh geschreven in het „Bouwk. Weekbl." 15 Nov. 1919, geeft het antwoord. Wij lezen daar: „En laat de Schoonheids-Commissie maar voort- werken volgens de in de laatste jaren, 'met eenig succes, maar zonder het gevoel van echte bevrediging, gevolgde methode; nu eens streng, dan weer milder in haar oordeel, al naar gelang van de gesteltenis, de inzichten en hetgoed humeur harer periodiek komende en verdwijnende leden". Het zal voor menigeen eene onaangename onthulling zijn geweest dat mogelijk de stemming van het oogen- blik het oordeel voor zijn ontwerp bepaalde! Het eergevoel en de goede naam van ontwerpers, de belangen hunner opdrachtgevers mogen niet zijn prijs gegeven aan de luimen' eener Commissie. Er dient een vaste rechte lijn getrokken te worden. De elementen

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 2