314 DE BOUWWERELD. Men zou niet zeggen dat het reeds bijkans een eeuw oud is. De schrijver uit zich nogal neutraal Betreurt hij eigenlijk die onbegrijpelijke veranderingen of juicht hij ze toe? In de wijze waarop hij konstateert dat veel van het landelijke verdween, meent men echter wel een vleugje van spijt te mogen ontdekken, dat hem ten goede kan worden aangerekend. De lessen van het verleden zijn op dit stuk eerst sinds kort ter harte genomen, al werd reeds lang geklaagd. Intusschen is het in vele gevallen te laat en werd onherstelbare schade aan het landschappelijk schoon toegebracht. Dan worden felle en bittere satyres geschreven als van Moerkerken's „De ondergang van het dorp", maar welbeschouwd zijn alle elementen, oorzaken en kenmerken van het verval reeds neergelegd in van Til's naïeve beschrijving van Brummen. SPREUKEN EN CITATEN Een mooi landschap moest voor ieder mensch heilig zijn en niemand moest het zonder noodzaak ontsieren. Daarom dient men ook bijzonder voorzichtig te zijn bij den aanleg van gebouwen en bij de restauratie van kerken en burchten. Ieder, die een hart bezit vol liefde voor de schoonheid van zijn land, moet dat hart voelen bloeden als hij op zijne tochten de ver schrikkelijke verwoestingen ziet, welke werden aangericht door handen, die aan natuur en kunst vijandig zijn. Behoud en herstel der schoonheid van stad en landschap heeft eene zoo buitengewone beteekenis voor de zedelijke en aesthetische opvoeding van ons 1 volk! De wetgevende lichamen moesten zich in de eerste plaats bezighouden met deze belangrijke vraag en krachtig handelen voor het te laat is. In ieder geval moet de verkeerde opvatting verdwijnen dat ieder het recht heeft aan de straat te bouwen zooals hij wil. IntegendeelDe bouwheer prate voortaan niet meer van zijne rechten, doch van de plichten, welke straten en pleinen hem opleggen. Ieder jaar worden miljoenen uitgegeven voor ver zamelingen, musea, raadhuizen, kerken en andere instituten en het levende, altijd grootsche en heerlijke museum, namelijk het vaderland met zijne kostelijke monumenten van natuur en kunst wordt zonder mede- doogen te schande gemaakt. Het volk moest geen cent toestaan voor de bovengenoemde doeleinden, eer met alle krachten en middelen er voor gezorgd werd dat kuituur en schoonheid weder aan onze straten en pleinen heerschen. Paul Mebes. „Urn 1800". 2. Aufl. München 1918. Wel behoor ik tot de vrienden van het oude, doch zonder den geest van onzen tijd te verachten, gelijk sommigen doen. Plinius aan Caninius. (Antikes Leben in Briefen.) Die Lósung jeder Aufgabe muss aus den Bedingungen wie sie die Gegenwart giebf, frei heraus entwickelt werden. Gottfr. Semper. Het gansehe gevoel der menschheid berust eigenlijk op erkenning van het voortreffelijke dat bestaat. Hebbel. B GEMENGDE BERICHTEN Zijn de rijksmonumenten veilig? Deze vraag die eigenlijk bij niemand moest kunnen opkomen rijst onwillekeurig bij lezing van het antwoord dat de Minister van Marine aan „Ainstelodamum" zond in zake de slooping der Marinierskazerne te Amsterdam (zie Bouww." blz. 291). Men heeft toto vei maat van ramp redenen die vraag ontkennend te beantwoorden. Het aantal voorbeelden dat het Rijk door zijn eene orgaan afbreekt wat het andere met veel kosten en zorgen tracht op te bouwen is onlangs met een vermeerderd. Het is zéér bevreemdend dat, toen het Departement van Marine het noodig oordeelde om het bovengenoemde gebouw onverhoeds te sloopen, niet vooraf het advies der Rijksmonumentencommissie was ingewonnen. De Minister ging daartoe eerst over toen de slooping in vollen gang was en de commissie, uit de dagbladen gewaarschuwd, uit eigen beweging zich tot den Minister gewend had. Men moet wel zéér naiet gestemd wezen om aan te nemen dat in dat stadium der zaak, inderdaad de slooping nog zou zijn afbesteld De Minister staat in zijn schrijven zeer zwak. Dat op eene door slechts zes leden bijgewoonde vergadering der commissie vier leden voor en twee tegen de slooping waren (er waren minstens drie leden tegen, de heeren de Bazel, Kalf en Posthumus Meyjes, die zich tot den Minister hadden gewend) geeft hem gelegenheid om zich op eene gcedkoope manier van de zaak af te maken door zich te verschuilen achter gebrek aan eenstemmigheid bij de commissie Wij zouden om dit argument ten volle te waardeeren, een uitvoeriger verslag der bijeenkomst willen kennen. Veel komt het er echter niet op aan want uit hetgeen de Minister zelf mededeelde, volgt reeds afdoende dat zijn departement in deze niet vrij uitgaat en dat het niet de voor de handliggende waarborgen gaf tegen vergissingen Het is nu eenmaal niet geoutilleerd voor de beoordeeling van de historische of aesthe tische beteekenis van gebouwen. Men mag bovendien verwachten dat de departementen van Rijksbestuur de eerste zijn om ter bevoegde plaatse kennis te geven van de voorgenomen slooping van oude gebouwen, zonder eigenmachtig over hunne waarde te oordeelen. Van de gemeentebesturen is zulks in de welbekende ministerieele aanschrijvingen ook niet gevraagd. Deze hebben zonder meer aan het Departement van O., K. en W. te rappor teeren als een slooping dreigt Vanwege het Rijk worden dan de verdere stappen gedaan. Men schijnt uit het verloop van zaken echter te mogen afleiden dat ook de gemeente Amsterdam niet voldaan heeft aan de ministerieele aanschrijving tot waar schuwing, zoodat de belangstellenden zich onverwacht gesteld zagen voor een voldongen feit. In ieder geval ontbreekt nog altijd de vereischte samenwerking tusschen de Rijksautoriteiten Indien de treurige ervaring met de Marinierskazerne er toe leidt dat den Rijksambtenaren duidelijk wordt gemaakt, dat ook zij zich moeten schikken naar de regels die het Rijk voor anderen stelt, dan zou reeds iets gewonnen ztjn Er moet een einde worden gemaakt aan de mogelijkheid dat Waterstaat, Oorlog of Marine bij voortduring de pogingen verijdelen die O K. en W. doet om onze monumenten van geschiedenis en kunst te behouden. Niet alleen dat een dergelijk optreden van Rijksorganen leidt tot direkte vermindering van ons nationaal kunstkapitaal, doch het heeft bovendien indirekte gevolgen Het ondermijnt n 1. het moreele gezag dat de monu- mentendienst bezit en dat niet op de wet berust doch alleen op goeden wil van partikuheren. Wanneer nu het Rijk zelf maar raak sloopt als dat het gemakkelijkst uitkomt, dan staat de monumentendienst vrijwel machteloos tegenover de nawerking van zulke kwade voorbeelden Een boschwet. In de Troonrede is aangekondigd dat de noodboschwet zal moeten worden vervangen door eene regeling ter blijvende bescherming van onze bosschen, waarop reeds van vele zijden ook dooi de Bond „Heemschut" is aan gedrongen

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 8