312
DE BOUWWERELD.
staat de blank grenenhouten zoldering, die in het
voor- en najaar met zand wordt geschuurd.
Ten onrechte, zoo lezen wij in onze bron, meenen
enkele historici, dat, in overeenstemming met het overige
bont beschilderde Hindelooper huisraad, ook de zoldering,
zoowel als de bedschutting en de kasten langs den
wand in kleurentooi behoorden te prijken. Zij beschouwen
dan ook een volkomen beschilderde kamer als het
oorspronkelijke type. Wat echter is het geval ge
weest? In enkele nabijgelegen dorpen als Molkwierum,
Warns, Koudum, zijn eertijds de Hindelooper kamers
nagevolgd, edoch men maakte daar om der kosten
wille? in plaats van gebeeldhouwde eikenhouten
betimmeringen alles., zoowel de bedschutting als de
keeft eh de muurkastjes, van zacht hout, dat dan
beschilderd werd. Dit leidde tot een geheel ander
type kamer dan de oud-Hindelooper. In Hindeloopen
zelf kwam het slechts bij uitzondering en alleen in
later dagen voor, dat ook.de vaste betimmeringen
beschilderd waren.
In den catalogus van he,t Friesch museum te Leeuwarden
geeft de conservator Mr. P. C. J. A. Boeles (die ook
voor „Het Huis Oud en Nieuw" 1906 een interessant
artikel over „Hindelooper kunst" schreef) echter eene
ietwat afwijkende samenvatting van de ontwikkeling
der Hindelooper kunst. Hij schrijft daarin:
„In de 17e eeuw waren de beschotten niet beschilderd
en veel los meubilair evenmin. De versiering bestaat
voornamelijk in snijwerk. In de 18e eeuw en later
behield men het muurvaste onveranderd zooals de
vorige eeuw het naliet. Het losse meubilair maakte
echter spoedig plaats voor nieuwere stukken die bont
beschilderd zijn. Nieuwe huizen ontvangen beschilderde
beschotten met de vormen der 17e eeuw, doch sloffer
bewerkt. Het snijwerk wordt verdrongen door de be
schildering, nogthans niet geheel."
Het Friesch museum te Leeuwarden waar een rijke
verzameling Hindelooper kunst is bijeengebracht, bezit
twee vertrekken. Het eene, in 1880 ingericht, heeft
een 17de-éeuwsch eiken beschot.
De tweede. Hindelooper kamer in het Friesch museum
dagteekent uit de 18de eeuw, zoowel wat betreft de
vaste betimmeringen als het meubilair, die beide uit
beschilderd hout bestaan. De bedschutting uit 1763
heeft weliswaar dezelfde hoofdvormen als de 17de-
eeuwsche, doch zij is minder zuiver afgewerkt.
Merkwaardiger voor den Hindelooper eigenaard dan
de vaste inrichting is het losse huisraad en zulks
evenzeer door zijne vormen als door zijne versiering.
Al wordt daarbij ook snijwerk toegepast, toch berust
de indruk hoofdzakelijk op de kleuren.
Medaillons met bijbelsche voorstellingen spelen bij
de dekoratieve beschildering eene groote rol te midden
der bonte arabesken, naïef en soms vrij primitief ge-
styleerde ranken en bloemen in rood, blauw, groen,
geel, wit en goud.
Te Hindeloöpen werd een zeer ingewikkeld rouw-
ceremoniëel in acht genomen. Dit bracht mede dat al
het huisraad tijdelijk vervangen werd door ander, dat
beschilderd was in de gebruikelijke rouwkleuren,
blauw en wit.
Kenmerkend is de ruime toepassing van marmer
imitatie, die, ware zij niet gestyleerd, door hare plaatsing
vaak een buitengewoon onnatuurlijken indruk zou maken.
Het is echter te midden van al dit bont beschilderde
huisraad merkwaardig, dat de spiegel onveranderlijk
van een schildpadden rand was voorzien en dat ook de
aan den wand opgehangen tafelschuier van schildpad was.
Onder de voornaamste meubelstukken trekken de
volgende de aandacht.
De bedsteden werden aanvankelijk door middel van
een beddebankje, later met een bedsteetrapje,, de
„bodstrop", bestegen. Er waren er twee: de rood
bonte staatsietrap, die voor het pronkbed stond en de
blauw en Wit geschilderde huistrap wier zijstukken
prijkten met de traditioneele papagaai.
Evenals de bedsteden verhoogd waren om bij hoogen
vloed niet te kunnen onderloopen, stonden de groote
kast of „keeft" en de kist of „skreen" op, doorgaans
rijk versierde losse schragen, „skammels". Deze meubels
waren met de schrijflessenaar de „lesner" de
voornaamste in het huis.
Een belangrijk meubelstuk is de wieg („skilderde-
wale"). Zij staat op een laag houten bankje of zoldertje
(„wale-soalder"). De moeder kan van uit bed zoowel
als van haar werk in de kamer, de wieg schommelen,
doordien deze met een koord verbonden is aan het
eene einde van een, tegen de zoldering bevestigden
houten hefboom, aan wiens weder-einde een los touw.
hangt om aan te trekken.
Zeer sterk was de overlevering. De opklapbare
driepootige tafel, de „vlap aan den wand", had met
„skreen" en wieg een vasten plaats tegen den wand
rechts van den ingang. Steeds werd de prikslee
opgehangen recht boven de toegangsdeur (om welke
reden ook de onderkant van de slee versierd is met
gouden sterren en manen op blauwen grond).
Volkskunst, door de overlevering beheerscht, is niet
onderhevig, aan plotselinge groote schommelingen. Zij
volgt vooral ten platten lande de bewegingen langzaam
en als in de steden reeds lang een nieuwe mode
beleden wordt, werkt in de volks- en hoerenkunst
de oude nog na. De macht der gewoonte belette
echter niet dat de Hindelooper kunst der 18de eeuw
franschen invloed onderging, waarop o.a. ook is terug
te brengen de getoogde paneelvorm.
Wij zullen niet stilstaan bij het kleine huisraad: de
fraai gesneden en beschilderde stoven pronkstukken
die Zondags naar de kerk werden medegenomen
de mangelplanken, het haardgerij met de blaasbalg of
„puuster", -de koperen beddenpan, het deels in den
muur ingelaten porceleinkastje, de stoeltjesklok, het