310 DE BOUWWERELD. in hoofdzaak gebleven tot zij onderging. Spoorloos is zij verdwenen. Zij heeft de redenen niet overleefd welke haar bestaan verklaren. Hindeloopen bereikte den grootsten welstand om streeks het midden der 18de 'eeuw. In de door den heer Hidde Nijland geschreven toelichting tot het Hindeloopensch museum staat het jaar 1744 vermeld als dat van den hoogsten bloei (het plaatsje telde toen 1900 inwoners en was de laatste der elf friesche steden), doch eenige regels verder wordt ook van 1780 getuigd dat toen de voorspoed zijn toppunt bereikte. Na den Engelschen oorlog op het eind der 18de eeuw begint het veival, d.w.z. het materieel verval. Het artistieke volgde en verkreeg zijn beslag in de 19de eeuw, evenals elders in ons land. De vrachtvaart voornamelijk naar de Oostzee was de bron van Hindeloopens welvaart. Er was in de plaats zelf echter geen handel. De schippers woonden er en de schepen werden er des winters opgelegd. Toen echter in 1703 bij een zwaren storm drie-en-twintig groote koffen van hunne ankers en op de kust sloegen, verhuisden vele schippers naar Amsterdam. Bij gelegenheid van de opening der „Hidde Nijland- stichting" verscheen een geschriftje waaraan wij vele onzer gegevens ontleenen. Aan eene beschrijving der verzameling gaat vooraf eene beschouwing over het wezen en de beteekenis van volkskunst. Daaruit eenige grepen doende, valt de aandacht op de volgende zinsneden die de algemeene beteekenis van de Hinde- looper kunst schetsen. „Kunst in het algemeen en ook de bescheidene, eenvoudige volkskunst spreekt door den hartslag tot de ziel of het gevoel, nooit tot het koude verstand, dat andere gevoelssnaren heeft. „Daarom is de ontwikkeling van de eenvoudige volkskunst, beschaving, die een nationaal, sociaal en artistiek doel heeft, en de volkskunst van het kleine plaatsje Hindeloopen, opgevoerd tot in de kleinste finesses, eenig in de cultuurgeschiedenis van gansch de wereld, en daardoor zoo bijzonder interessant en de moeite waard voor allen, die voor beschaving en kunst voelen. Het kan ons tevens leeren dat de inrichting van ons huis, hetzij groot of klein, consequent harmo nisch uitgevoerd tot in alle onderdeelen, onze levens voorwaarden kan brengen op hooger peil en beschaving, tevredenheid en geluk, en de liefde voor eigen huis en haard weer bij ons aankweeken. „Want wij moeten weer een eigen volkskunst krijgen, dat is kunst van, uit en door het volk, dat zijn gij en ik, dat zijn alle lagen der maatschappij, dat zijn wij allen die Nederland bewonen, wil de liefde voor beter huis en huisinrichting weer komen en ons als zoodanig weer iets eigens, iets veredelends brengen." En verder: „Niet van boven maar van onderen moet de stuw kracht komen, niet van den kunstsmaak der rijken of meer bemiddelden, maar door den ontwikkelden kunstzin van gansch het1 volk voor een ding van schoonheid, dat dan een vreugde voor allen en altijd zal zijn, moet dat verlangen naar kunst kpmen. „Onze groote en vooraanstaande nijverheids- en sierkunstenaren zijn in hoofdzaak nog te aristocratisch en met democratisch genoeg; zoeken nog te veel het bezit en te weinig het volk, al zijn reeds verschillende pogingen in deze, goede, richting met vreugde te vermelden, en zijn de hooge kosten voor perste ont werpen niet weg te cijferen. Maar dit is een ander vraagstuk, dat vermoedelijk op eene andere wijze moet opgelost worden. „Daarom is de studie van volkskunst in het algemeen en die van ons eigen land en Hindeloopen in het bijzonder, dat het hierin tot zulk een ongekende volmaaktheid bracht, heden, nu een nieuwe tijd van mensch-zijn gloort, onze aandacht opnieuw ten volle waard. En wanneer wij tiotsch mogen zijn op Rembrandt, Jan Steen, Israels, de Marissen, Weissenbruch en anderen,1 als de voorgangers en meesters van onze Nederlandsche schilderschool, dan mogen wij zeker ook trotsch zijn dat ons land zooveel schoons op het gebied van volkskunst heeft voortgebracht, dat nu helaas voor een groot gedeelte in vreemde landen in Museums wordt tentoongesteld en ook trotS'ch, dat eenmaal in dat kleine Hindeloopen in Friesland die volkskunst in al haar onderdeelen zoo hoog bloeide, als nergens op deze aarde een tweede voorbeeld is aan te wijzen." De geestdrift en bewondering die uit deze laatste woorden spreken, zijn te veeleischend, als wij denken bijv. aan de volkskunst van Skandinavië, Zwitserland en die van andere landen, gelijk zij bijv. is afgebeeld in de reeks „Peasant-Art"-nummers van de Studio. Doch wel kunnen wij onderschrijven dat de Hindelooper volkskunst mag vergeleken worden met het beste wat elders op dit gebied voortgebracht is. Te Hindeloopen zelf is evenwel buiten het museum niets of nagenoeg niets meer te vinden van die oude schoonheid. Deze is opgekocht door musea en verzame laars, die met de bedschuttingen in hunne studeer- of eet kamers pronken, met de priksleden, het fraaie porselein en aardewerk en al het andere huisraad. Ten koste van veel moeite is het jaren geleden nog gelukt om in het „Germanische Museum" te Neurenberg eene authen tieke Hindelooper kamer bijeen te brengen, zoo goed en zoo kwaad als dit toen nog ging. Had thans niet een dier verzamelaars zijne schatten ter beschikking gesteld, in de overtuiging dat deze, zoo èrgens, thuis behoorden op de plaats waar zij ontstonden, dan kon Hindeloopen niets meer van zijne oude kunst roem aanwijzen. Nu moet het echter trachten haar opnieuw ook geestelijk te gaan herwinnen 1 Het Hindelooper binnenhuis heeft zich vóór de 17e eeuw vermoedelijk slechts weinig onderscheiden van

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 2