212 i DE BOUWWERELD. minderwaardige bouwerij, die in ieder opzicht aantoont hoe het niet moet zijn. Alles aan deze huizen is even leelijk, en vooral ordinair. Men vraagt zich af hoe ter wereld onze bouwkunst, die vroeger juist op het gebied van het eenvoudigste burgerwoonhuis zeer karaktervolle oplossingen vond, zoo diep kon vallen van hare mooie tradities. Het treurigste, is evenwel de opvatting waarvan enkele ver dedigers van den bouw blijk geven, nadat zij op de tekort komingen gewezen waren. Een zekere J. A. Biermasz te Zierikzee woonachtig en waarschijnlijk bij de onderneming betrokken, is blijkens zijn schrijven in het „Bouwk. Weekbl." van 14 Juni zelfs nog niet gewonnen door het inzicht dat schoonheid een algemeen belang is. Hij schrijft n.1. kort en krachtig, uitgaande van zijn achterlijk en bekrompen standpunt: „Bij dezen bouw is naar beste krachten op schoonheid en inrichting gelet. Verder gaat deze geschiedenis geen mensch aan. Ik zou dat nog teeken- achtiger kunnen zeggen." Waarom dat dan niet gedaan waarde heer, ge had er u zelf slechts meer door gekompromiteerd. Als uit een Biermasz borrelpraat getapt wordt! Maar als over eenige jaren ook tot Zierikzee een juister oordeel is doorgedrongen, dan zal men ook daar de kortzichtigheid der voor dezen bouw aansprakelijke bestuurders betreuren De provinciale Geldersche Archeologische Commissie 1917 en 1918. Aan het eerst onlangs verschenen verslag over 1917 is het volgende ontleend: Het bericht, dat de kerkvoogdij der Ned. Herv. kerk te Ermelo de merkwaardige zandsteenen doopvonten wilde verhoogen, bleek gelukkig onjuist De spits van den toren der Ned. Herv. kerk te Kerk-Driel, dagteekende uit de 13e eeuw (verhoogd in de 15e), werd door den bliksem getroffen, zij wordt voorzien van een bliksem afleider. Te Hattem werd de kerk gerestaureerd in 1895 en '96 De toren, dagteekende uit de 12e eeuw, onderging toen geen her stelling, waaraan dringend behoefte bestond. De commissie spreekt in haar schrijven dd. 12 Juni '17 over .den onhoud- baren toestand, waarin de toren verkeert" en van „degrenzen- Iooze verwaarloozing" van dat bouwwerk. Ook de toestand der overblijfselen van den ouden vestingmuur (15e eeuw; op last van Maarten Schenck verhoogd in 1597) eischte dringend voorziening. Na het eindigen van dit verslagjaar is tot restauratie van den toren besloten. De walmuur wacht echter nog steeds op herstel De commissie stond een bijdrage toe van f200 in de her stellingskosten van een zeer merkwarrdig overblijfsel van den gevel Boschstraat D no 84 te Zaltbommel. Deze gevel heeft pakhuisvensters en een als streksche boog gemetselde lijst, voorzien van twee leeuwenkoppen en het opschrift: „Die ter Werelt goet geschiet/onbenijt en blijft hy niet 1617." Deze gevel werd met slooping bedreigd, doch is van zoo buitengewoon belang, dat het Rijksbureau, hierop door de commissie opmerkzaam gemaakt, bereid gevonden werd de noodige gegevens voor zijn behoud te verstrekken. In haar verslag over 1918 deelt de commissie o. m. mede, dat door het plan den Waaldijk bij Dodewaard te verzwaren, een deel der kerk aldaar, die boven op den dijk staat, zou moeten opgeruimd worden. Van die kerk wordt reeds in 1315 melding gemaakt en de commissie acht het niet onwaarschijnlijk, dat de toren is opgetrokken uit overblijfselen van een Romeinsch gebouw, dat daar vroeger stond. Ter plaatse van de kerk werden veel Romeinsche oudheden gevonden, waaronder het grafteeken van M. Traianus Inccumattius, Gaisionis filius, dat zich sedert 1863 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevindt. De pogingen, om de oude R. K. kerk te Ewijk met haar sterk hellenden Romaanschen toren (pl. m. 1200) te behouden, zijn afgestuit op de geringe medewerking van het R. K. kerkbestuur. Den 7den Maart 1307 wordt reeds gesproken over een altaar in deze kerk, waaraan Johan van Appeltern, heer van Ewijk, verklaart jaarlijks schuldig te zijn 10 pond kleine denariën Harderwijk zegt de commissie behoort tot die plaatsen in Nederland, waarvan het gemeentebestuur zich kenmerkt door algeheel gemis aan eerbied voor het verleden der voormalige stad. Bij de vroegere klachten voegt zich thans een nieuwe. Niettegenstaande de noodzakelijkheid daartoe niet dwong, stond de raad van Harderwijk een gedeelte van den Hortus botanicus, waarin eenmaal Linnaeus werkte, af aan de woning- vereeniging Harderwijk om daar woningen te bouwen Bedoeld besluit was niet onderworpen aan de goedkeuring van Ged. Staten, „die overigens geen termen aanwezig achtten ter zake tusschenkomst te verleenen". Thans is de zaak in handen van het Rijksbureau voor Monumentenzorg en bestaat er gegronde hoop, dat het raadsbesluit vernietigd wordt. Pogingen, welke vworden aangewend om de ruïne der kapel van den H. Antonius en van de H Catharina te Keent, van welke kapel in 1460 Henricus Bloemaerts rector was, te be houden, schijnen te zullen slagen. Voor het onderhoud van de overblijfselen van de kapel van St. Walricus te Over-Asselt gaf de commissie f200. Mededeeling werd gedaan aan den betrokken minister van de plannen van den kerkeraad te Rumpt om de kerk (pl.m. 1400) „op te knappen". Over den verwaarloosden, toestand, waarin de ruïne verkeert van de kapel te Vragender, gewijd aan den H.Johannes en dag- teekenend vermoedelijk uit de 13e eeuw, zijn de onderhande lingen nog hangende Een gesneden groep uit de 16e eeuw, vermoedelijk afkomstig uit deze kapel, is in het bezit van de tegenwoordige R. K. kerk te Vragender. Stappen zijn gedaan om de rijkssubsidie voor de restauratie der Ned. Herv Kerk te Doesburg verhoogd te krijgen. De verruiming der Ned Herv. Kerk te Ede (gebouwd midden der 15e eeuw en in 1636 door brand geteisterd) zal geschieden volgens het voorstel van het Bureau voor Monumentenzorg, welks tusschenkomst de archeologische commissie had ingeroepen. De provinciale Zuid-Hollandsche archeologische commissie heeft blijkens haar onlangs verschenen jaarverslag de gelegen heid gehad in verschillende plaatsen nuttig werk te verrichten. Wij noemen hare bemoeiing met het behoud van een onbe woonbaar verklaard huis aan het Wellerondom te Brielle, dat, aangekocht door de Vereeniging „Volkshuisvesting" met mede werking van deze waarschijnlijk gerestaureerd zal worden volgens het ontwerp van den gemeentearchitekt en dan wederom een sieraad voor de stad zal worden. Verschillende zeer ingrijpende kwesties zijn in Zuid-Holland aan de orde. Delft wordt door de tramplannen bedreigd, Dordrecht gaat wellicht „De gulden Os" verliezen. Zeer merkwaardig in dit verslag doet de mededeeling aan dat het hek der voormalige kogelgieterij te Delft, dat uit het begin der 19de eeuw dagteekende „en alsafsluitingderruimtevoor dit gebouw in het straatbeeld heel goed deed" in den zomer van 1918 van Rijkswege voor oud ijzer verkocht werd. Wij hebben het feit destijds vermeld Er was toen toch niets meer aan te doen, maar het blijft betreurenswaardig indien het Rijk d.w.z. enkele departementen als Oorlog en Waterstaat voorgaat met de verarming van ons kunstbezit. Er zijn oude bekenden: de pastorie van Schelluinen en de interessante kerk te Spijk wachten nog altijd op herstel in weerwil van herhaalde jammerklachten. Overigens hebben ook Aarlanderveen, Alphen, Bergambacht, Berkel, Berkenswoude, Gorinchem, Gouda, Hagestein, Hazers- woude, Heukelum, Katwijk a/d. R., Kedichem, Koudekerk, Leiden, Naaldwijk, Nieuw Lekkerland, Nieuwpoort, Ouderkerk a/d. IJsel, Oudewater, Rotterdam, Schiedam, Schipluiden, Schoonhoven, Vianen, Vlaardingen en Voorhout de aandacht der commissie genoten voor meer of minder belangrijke vraagstukken. Naar aanleiding der onbewoonbaarverklaring van een rijtje aardige oude huizen te Gorinchem, hebben Ged. Staten op verzoek der commissie de gemeentebesturen aangeschreven haar te waarschuwen zoodra een voorstel wordt gedaan tot onbewoonbaarverklaring van een huis of huizengroep, die onder de monumenten van geschiedenis en kunst is te rekenen. Verbijsterend is de klaarblijkelijke onverschilligheid van vele gemeentebesturen jegens onze monumenten. Immers zij blijven, naar de commissie ondervond, ondanks de herhaalde aan schrijvingen van den Minister van Binnenl. Zaken, nog vaak in gebreke om haar in kennis te stellen van voorgenomen slooping, verbouwing, herstelling en besteigering van monumenten. Landschapsschoon en normalisatie van waterwegen. Een onderwerp dat ook voor ons land van groote beteekenis is, wordt in de oostenrijksche „Wochenschrift für den öffentlichen Baudienst" van 13 en 20 Maart behandeld door den ingenieur Zimmler Hij bepleit daarin, gelijk wij in „Denkmalpflege" 1919 Nr. 6 lezen, dat bij ontwerp en uitvoering van werkzaamheden aan waterwegen de ingenieur bij onvermijdelijke veranderingen rekening moet houden met de schoonheid van het landschap. Reeds bij de voorbereiding dienen fraaie gezichten, mooie boomgroepen en andere schoonheden van het landschap op gemerkt en op de teekeningen worden aangegeven. Wanneer men met liefde tegenover dit vraagstuk staat, zal het mogelijk zijn om verschillende schoonheden te sparen, welke men anders gedachteloos opoffert. In het bijzonder kunnen bij de normalisatie van oude water wegen schilderachtige gedeelten met plantengroei bewaard blijven die tevens economische beteekenis bezitten voor de, vogel- en vischwereld. Zuinigheid en doelmatigheid mogen voorts niet verhinderen het in het leven roepen van nieuwe schoonheid, 'tzij door het tracé, 'tzij door aanplantingen. Voor dit doel moet de ingenieur zich met den tuinkunstenaar en den bouwmeester vereenigen tot vruchtbare werkzaamheid. Het verdient bijzondere waardeering, zegt „Denkmalpflege", dat de schrijver van het artikel, wiens beroep zoo dikwijls het verwijt verdient van meedoogenlooze vernietiging van natuur schoon, het recht der gemeenschap op natuurschoon erkent, en ook raad geeft om dit te bereiken.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1919 | | pagina 8