206
DE BOUWWERELD
A. W. WEISSMAN. BETER BOUWEN
elke verdiensten de negentiende eeuw ook
moge hebben gehad, zij heeft der bouw
kunst geen winst gebracht. Het gelukte
haar niet, een monumentale bouwkunst te
scheppen, zooals de achttiende eeuw die nog heeft
gekend; en, wat nog betreurenswaardiger was, ook
alledaagsche, eenvoudige gebouwen, welke voorheen,
als vrucht van een overlevering, die eeuwen oud was,
een vanzelfsprekende schoonheid bezaten, gingen boven
haar macht.
In kringen, die steeds grooter worden, erkent en
betreurt men dit en zint op middelen, die de twintigste
eeuw zullen beletten, in de fout van haar voorgangster
te vervallen.
Ook de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst,
sedert een half jaar met den Bond van Nederlandsche
Architecten samengesmolten en onder de vlag met de
letters B. N. A. vol moed in zee gestoken, heeft ge
tracht zulk een middel te bedenken. Haar leden
vergadering van den lOden Mei 1919 nam de volgende
„conclusies" aan.
1°. Het is in het belang der Schoonheid van stad en
land noodzakelijk, dat er een wettelijke regeling kome,
waarbij in alle gemeentelijke bouwverordeningen be
palingen worden opgenomen omtrent den eisch van
uiterlijken welstand van bouwwerken en hunne om
geving, zooals1 dit door sommige gemeenten zelfstandig
reeds is geschied.
2°. Zulk een wettelijke regeling zal als onmiddellijk
gevolg hebben de instelling van adviseerende commissies,
in den geest ongeveer als nu reeds in eenige gemeenten
van ons land werkzaam zijn, onder den naam van
„Schoonheidscommissie", met min of meer officieel
karakter.
3°. Voorzoover het betreft de kleinere gemeenten,
voor welke het bezwaarlijk zou kunnen zijn elk voor
zich een eigen schoonheidscommissie te hebben (gesteld
al dat een voldoend aantal bevoegde candidaten daar
voor zou gevonden kunnen worden) zal het noodig
zijn een algemeene provinciale commissie in' het leven
te roepen, of wel elke provincie in een zeker aantal
districten te verdeelen, met voor elk district een
schoonheidscommissie, en alle met gelijkluidende
reglementen en instructies, regelende haar samenstelling,
benoeming, bevoegdheid, werkwijze, enz.
4°. De gemeentelijke-, provinciale- en districts
schoonheidscommissies hebben voornamelijk als taak,
de gemeentebesturen van advies te dienen bij de toe
passing van het onder 1°. bedoelde artikel der ver
ordening, en vervolgens, in het algemeen werkzaam te
zijn in het belang van de handhaving en bevordering
van het plaatselijk schoon, zoowel ten aanzien van
den aanleg der gemeenten, als van de bebouwing.
De bevoegdheid der commissies zal te dien aanzien
wettelijk moeten zijn geregeld.
5°. De commissie zijn niet ambtelijk georganiseerd;
de B. N. A., eventueel in samenwerking met andere
vereenigingen, die zich het schoon van stad en land
aantrekken, hebben invloed op de benoeming der
leden. Bij de samenstelling der commissies moet
gewaarborgd zijn, dat uitsluitend ter zake tot oordeelen
bevoegden daarin zitting nemen.
De onkosten, uit de werkzaamheden der commissies
voortvloeiende, worden door gemeentelijke of provinciale
besturen betaald, al of niet met rijks steun.
6°. Het advies eener commissie, strekkende tot niet-
goedkeuring van een bouwontwerp, moet met redenen
zijn omkleed, waarbij, zoo daartoe aanleiding bestaat,
eenige toelichting omtrent de wijze waarop bedoeld
ontwerp zou verbeterd kunnen worden; is het ontwerp
van dien aard, dat van aanwijzing tot verbetering
geenerlei resultaat is te verwachten, dan wordt het
finaal afgekeurd, met den raad aan den aanvrager,
zich van een bevoegde kracht te voorzien. De commissie
is gerechtigd omtrent de keuze daarvan, desgevraagd,
van advies te dienen. Nooit echter zal de commissie
of een harer leden, al of niet belangloos, zich mogen
belasten met het voor den aanvrager maken van een
gewijzigd, of wel geheel nieuw, ontwerp.
Als werk van een der commissieleden beoordeeld
wordt is deze daarbij niet tegenwoordig.
7°. Een werkmethode, waarbij na afkeuring van een
ontwerp door een adviescommissie, zij zelve het qm-
werken van dat project, of het maken van een geheel
nieuw ontwerp voor den aanvrager op zich 'neemt, en
dit bovendien geheel kosteloos doet, moet door den
B. N. A. worden afgekeurd. Waar toch voortdurend
gestreden moet worden tegen het bouwen door
onbevoegden, die stad en land door hunne minder
waardige producten ontsieren, wordt dat euvel bij
toepassing van bedoelde werkmethode in niet geringe
mate in de hand gewerkt. Ondanks volslagen gemis
aan eenig bouwkundig ontwerp-talent, en totale
afwezigheid van aesthetisch inzicht toch, zal op die
wijze niets veranderd worden aan het feit, dat het
overgroote deel der bouwwerken in handen blijft van
onbevoegde krachten; deze toch gaan voort hunne
on- of minderwaardige bouwontwerpen in te dienen,
met de niet-gevreesde verwachting, dat die door de
commissie worden afgekeurd, maar met de rustige
zekerheid, dat die commissie voor al wat beunhaast
klaar staat, om, geheel kosteloos, een nieuw ontwerp
gereed te maken.
Voor uitzonderingsgevallen evenwel moet voor den
aanvrager een regeling van kosteloozen bijstand mogelijk
blijven, die echter, zooals is gezegd, nooit door de
commissie of een harer leden mag worden verleend.
Ieder, die voor heemschut voelt zal volkomen
instemmen met de eerste dezer „conclusies". Het is
inderdaad in het belang der schoonheid noodzakelijk,
-B