100
DE BOUWWERELD.
ook al tijdelijke, belangstelling voor het behandelde
onderwerp te hebben opgewekt en zijn gedachten er
even op te hebben geconcentreerd. Uit tal van dergelijke
korte concentraties evenwel vormt zich de meening
zonder dat men later precies meer weet op welke
wijze men wel tot eene meening kwam.
Deze inleiding strekke U lezer ter verontschuldiging
wanneer ik verwijzende naar mijn opstellen welke ik
ten vorige jare in dit blad onder den titel „Het is
niet verboden te sloopen" schreef, uit uwe vragende'
blik moet bemerken, dat ze totaal zijn vergeten.
Misschien evenwel slaagde ik er destijds ook bij U
in uwe overtuiging te versterken, dat de toenmaals
voor oudere gebouwen geschetste gevaarsomstandig
heden dringend voorzieningeischen.
De hoofdgedachte welke ik in bovengenoemde
opstellen heb neergelegd en welke ik hier herhalen
wil was welde overheid belet het bouwen
zonder vergunning maar staat het sloopen zonder
vergunning toe. Zij vraagt daarvan slechts eene tijdige
kennisgeving. Het vernietigingsrecht, ook van het
meest kostbare bouwwerk, is aan- den eigenaar. Vat
men nu in het oog, dat aan de schoonheid van eenig
te stichten bouwwerk, in het algemeen gesproken,
niet de minste eischen worden gesteld, dat men dus
'zoo leelijk bouwen mag als men wil, 'twelk dan ook
gebeurt, dan kan het niemand meer verwonderen, dat
onze steden de leelijkheid tegemoet rennen. Het zijn
niet alleen de grootere welke dat bewijzen, ook de
kleinere en de dorpen leggen er- getuigenis van af.
Hoe vaak ziet men het niet, dat oude huizenrijen
met gebonden en bestorven vormen op de meest
arrogante wijze worden onderbroken door een nieuw
pand met de meest banale timmermans- of metselaars
architectuur.
Dat dit geschied is reeds erg, veel erger nog is het
evenwel dat de bedrijvers van een dergelijke schennis
meestal meenen, dat zij op waardeering mogen aan
spraak maken omdat zij nu eenmaal rotsvast er van
overtuigd zijn dat iets wat nieuw is mooier is, dan
iets wat oud is.
Ik bedoel hiermede in het algemeen volstrekt niets
afkeurends tegen het bouwen van nieuwe gebouwen
tusschen de reeds bestaande goede ouden. Maar wel
tegen het daartusschen plaatsen van slechte, van
karakterlooze nieuwen. Want het is wel opmerkelijk,
dat gebouwen, hoewel meermalen producten van de
meest verschillende stijlinzichten, elkaar uitstekend
verdragen, wanneer er slechts den adem van den
kunstenaar over ging, wanneer zij elk voor zich kunst
werken zijn. De schoonheid van eenig stadsgezicht
hangt volstrekt niet geheel af van het aantal en de
soort van de oudere gebouwen waardoor het mede
wordt gevormd, maar niet minder van de nieuwe
welke daarin voorkomen. Voor het aspect van de
steden en dorpen in de latëre toekomst is het van
oneindig veel meer belang, dat wat er wordt gebouwd
goed is dan dat het bestaande oude bewaard blijve.
Want het aspect van eenige plaats hetwelk met meer
verhaalt van groei en van bloei is een kunstmatig,
het is er een, voorbestemd- om na korteren of langeren
tijd te verdwijnen.
Waar ik het doel en de werking van de Vereeniging
„Hendrick de Keyser" wil omschrijven, leek het mij
niet ondienstig om het bovenstaande als basis aan te
geven waarop bij vereenigingen met een soortgelijk
doel m. i. mede dient te worden gesteund.
De Vereeniging „Hendrick de Keyser" werd in de
eerste dagen van het jaar 1918 opgericht. De aan
leiding daartoe was, dat in 1917 het in de Koestraat
staande overschot van het Wijnkoopersgildehuis werd
verkocht. Het pand, met zijn fraai door Willem de
Keyser vervaardigd poortje, trok de aandacht van een
Amsterdamsch koopman, nazaat van een der overlieden
van voornoemd Gilde, en deze slaagde er in om het
voor niet al te hoogen prijs aan te koopen. De belang
stelling welke allerwege voor zijn nieuw bezit bestond
bracht hem tot ovêrweging van de vraag, of het niet
mogelijk zou zijn om meerdere belangrijke oudere
perceelen te koopen en te exploiteeren ten einde ver
dwijning of verknoeiing te voorkomen. Op ongedachte
wijze ontstond er een nieuwe aanleiding tot eene
dergelijke handeling. Immers elk onzer herinnert zich
nog wel de onverkwikkelijke historie van het thans
gesloopte pand Keizersgracht 198, welks jammerlijk
verdwijnen,! door het ontbreken van eenige vereeniging
tot aankoop ?in staat, niet kon worden verhoed. Vooral
na dit betreurenswaardige sloopingsgeval viel het ge
makkelijk om eene combinatie van belangstellende
bijeen te krijgen tot het stichten van een vereeniging
tot behoud van goede oude gebouwen. En dat er met
de noodige voortvarendheid werd gewerkt moge wel
blijke uit de omstandigheid, dat er, nadat de Vereeniging
op 3 Januari 1918 was opgericht, reeds op 26 Februari
d.a.v. de Koninklijke goedkeuring op de statuten werd
verkregen.
Het doel hetwelk de Vereeniging zich stelt en de
wijze waarop zij dit tracht te bereiken, wordt het best
uitgedrukt door de aitikelen 2 en 3 harer statuten,
welke als volgt luiden:
Art. 2.
De Vereeniging stelt zich ten doel maatregelen te
nemen tot het behoud van oude gebouwen, die èf
op zich zelf architectonische beteekenis hebben, óf een
integreerend deel van een schoon of sprekend stadsbeeld
uitmaken, öf waaraan historische herinneringen ver
bonden zijn.
Art. 3.
De Vereeniging tracht haar doel te bereiken langs
wettigen weg, in het bijzonder door: