332
DE BOUWWERELD
zich belast met het geven van voorlichting en dat
ontwerpen kan beoordeelen en verbeteren. Zulke
bureaux, sedert jaren in het buitenland werkzaam met
steun der Regeeringen, moeten het peil van hetgeen
er in den laatsten tijd gebouwd werd, aanmerkelijk
Hebben doen stijgen, terwijl er een opvoedende kracht
van zoude uitgaan.
„Het komt den ondergeteekende voor, dat deze Bond,
die reeds veel goeds tot stand heeft gebracht, in haar
streven verdient te worden gesteund, weshalve boven
vermeld subsidie wordt voorgesteld."
De subsidie dient derhalve om de stichting mogelijk
te maken van een „openbaarbouwkundigadviesbureau",
gelijk ik het duitsche „Bauberatungsstelle" het best
meende te vertolken. Aangezien het denkbeeld daartoe
voor ons land het eerst in „De Bouwwereld" werd be
pleit, is het ons eene groote voldoening dat de ver
wezenlijking nadert in weerwil van den ons onbe-
grijpelijken tegenstand uit architektenkringen. Ten
onrechte koesteren deze de o.i. volkomen denkbeeldige
vrees dat het adviesbureau een mededinger zou zijn
van de vrije architekten. Ik ben integendeel er van
overtuigd dat het hun gangmaker zal blijken. Sinds
vele jaren is door mij telkens weer gewezen op den
heilzamen werkkring die zulk een adviesbureau hier te
lande wacht. Het breedvoerigste geschiedde dit in het
artikel „Schoonheidscommissies en openbare bouw
kundige adviesbureaux" in jaargang 1914, blz. 49 en vgd.
dat, zijnde eene de door mij gehouden voordracht ter
2e Heemschut-conferentie, ook in haar verslag is opge
nomen. Daarin werd betoogd dat onder de huidige
omstandigheden het openbaar bouwkundig advies
bureau de volstrekt noodzakelijke aanvulling is van het
streven naar welstandseischen, dat juist door architekten
zoo sterk wordt voorgestaan. Doch ook afgescheiden
daarvan kan het bij vrijwillige raadpleging met vrucht
werkzaam zijn.
Daartoe dient vooral een beroep te worden gedaan
op de medewerking der gemeentebesturen. Er zal nu de
mogelijkheid geopend worden tot praktischer ingrijpen
dan alleen door kritiek.
Hoewel door de voorgestelde subsidie het neder-
landsche adviesbureau nog geenszins gelijk bedacht is
als de buitenlandsche, zal toch de ervaring reeds
binnenkort kunnen wijzen op een zéér heilzamen invloed
over het geheele land. Deze subsidie is een teeken te
meer van den nieuwen geest die door de afdeeling
K. en W. waart.
Dit blijk van regeeringssteun zal bovendien door
werken. Waar Binnenlandsche Zaken aldus voorging kan
met meer nadruk dan ooit te voren en met meer kans
op slagen tevens, bij provinciale en gemeentelijke
overheid worden aangedrongen op het stellen en
handhaven! van billijke welstandseischen.
Wij vertrouwen dat de Kamers den minister de
voorgestelde subsidie zullen toestaan en zijn overtuigd
dat dan onder leiding van „Heemschut" het advies
bureau spoedig en met succes in werking zal treden
op eene wijze, die de ongegrondheid der geopperde
bezwaren zal aantoonen. L.
INDISCH HEEMSCHUT
e Batavia kwamen den 15deh October 1917
bijeen de heeren: van Vuuren, Chef van
het Encyclopaedisch Bureau; Dr. Hoesein
Djajadiningrat; Moojen, Architect, Voor
zitter van den Bond van Nederlandsch-Indische Kunst
kringen; Dr. Koorders, Voorzitter van de Vereeniging
tot Natuurbescherming; de Regent van Serang; M. de
Roor, Inspecteur van het Inlandsch Onderwijs; Dr.
Bosch, Chef van den Oudheidkundigen Dienst in
Nederlandsch-IndiëIr. J. F. van Hoytema, Ingenieur
voor de Gouvernementsgebouwen, als vertegenwoordiger
van den'Directeur der Burgerlijke Openbare Werken;
Ds. J. Rooker, Predikant te Batavia en Voorzitter der
Commissie voor de reorganisatie der Indische kerk;
Tuiten, Ambtenaar ter beschikking van den Directeur
van Binnenlandsch Bestuur.
Op die vergadering werd omtrent de volgende
punten overeenstemming verkregen:
I. Algemeen beginsel.
a. Voor een volk gaat groote opvoedende kracht
uit van de kennis zijner cultuur-historische^ontwikkeling.
b. Die kennis wekt bij het tegenwoordige geslacht,
op den grondslag van het oude en daarbij aansluitend,
nieuw leven, nieuwe scheppingskracht en bevordert
daardoor het behoud van de oorspronkelijkheid, terwijl
hervolk zich van zijn beteekenis bewust wordt.
c. Door den snel toenemenden invloed der westersche
begrippen omtrent cultuur en door de steeds voort
schrijdende economische ontwikkeling dreigen de
gedenkteekenen, waardoor zich het schoonheidsgevoel
van het eigen land geuit heeft, geheel te verdwijnen.
d. Bescherming van die gedenkteekenen, dragers
van de oorspronkelijke schoonheid aan het land eigen,
is dus noodzakelijk, zoowel op de plaats zelve, waar
voor zij geschapen werden als in „openlucht musea".
II. Bescherming.
Deze bescherming zal het best kunnen geschieden
wanneer de regeering krachtigen materieelen, maar
vooral moreelen, steun verleent aan een op te richten
Vereeniging, die, langs den weg van decentralisatie
door deskundige raadgevingen voor geheel Neder
landsch-Indië leiding geeft.
III. Taak der Vereeniging.
De op te richten Vereeniging zal tot taak hebben,
naar bovenstaande beginselen, den weg aan te wijzen,
f