226 DE BOU W WERELD. van Binnenlandsche Zaken in te lichten inzake voor genomen slooping van belangrijke gebouwen, ter sprake. De Voorzitter zegt, dat het geval te Rottevalle pas op het laatste oogenblik aan Heemschut werd bericht, zoodat et toen niets meer aan te doen was. Het is niet de taak van Heemschut den burgemeesters op hun plicht te wijzen. Hierna wordt de vergadering geschorst tot twee uur 's namiddags ep heropend door den Vice-Voorzitter, de heer D. F. Tersteeg. Alsdan houdt de heer Huib Hoste zijn voordracht over de Hal van Yperen (in dit nummer opgenomen) waarbij zich eene gedachtenwisseling aansluit. DE ELECTRIF1CATIE VAN ONS LAND n de laatste jaren breidde ook hier te lande de electrificatie zich uit, vooral door de totstandkoming der provinciale centrales. Verdere uitbreiding staat in de naaste toe komst zeker te wachten. Het is een zaak geworden van toenemende actualiteit om daarbij te voorkomen dat de schoonheid des lands schade lijdt o. a. door een of meer der drie volgende faktorende centrales, de transformatorenhuisjes, het bovengrondsche net. Wij denken op het oogenblik nog niet aan de indirecte gevolgen, welke ook de schoonheid aantasten; bijv. aan het verdwijnen van watermolens, die vervangen worden door electrische gemalen. Een zeer dreigend gevaar op dit gebied is dat de buitengewoon schilder achtige en typische reeks windmolens van de Schermer boezem door de electrificatie overbodig wordt. Een der treffendste punten in het eigenaardige noord-hollandsche landschap zal dan verdwenen zijn. Aan de beide eerstgenoemde faktoren wordt over het algemeen reeds aandacht gewijd, al wijst, helaas, De Voorzitter, de heer D. F. Tersteeg, zegt, dat het de bedoeling van den heer Hoste is, dat de vergadering haar meening .zal te kennen geven omtrent de vraag, of de hal te Yperen al dan niet weder moet worden opgebouwd Aanvankelijk .vraagt niemand het woord, totdat Dr. Jan Kalf zegt, dat de vraag toch wel een antwoord verdient. De heer Weissman zegt, dat in een geval als dit, nu het gebouw reeds sedert de middeneeuwen geen bestemming meer heeft, van wederopbouwen geen sprake kan zijn. Al zou men nog zoo zuiver in den stijl der 13e eeuw willen gaan bouwen, toch zou men in de 20ste eeuw dan een taal spreken, die men niet meer verstaat. Spreker herinnert in dit verband aan den maaltijd, die de le Heemschut-conferentie besloot. Toen werd hem opgedragen, een vreemdeling in'zijn taal toe te spreken. De aanwezige Nederlanders vonden de toespraak prachtig, maar de vreemdeling moest wel allerlei fouten merken. Zulke fouten maakt ook de 20ste eeuwsche architect, die de taal der 13e eeuw wil spreken. Dr. Kalf zegt, voor dit maal, eens als de „advocaat van den duivel" te willen optreden, gelijk die ook bij heilig verklaringen aan het woord is. De vorige spreker nam aan, dat er geen behoefte aan een weder herstelde hal zou zijn. Maar als de bewoners later naar Yperen terugkeeren, zullen zij wenschen, daar het gebouw te zien, waaraan zij gewend waren. Dit is toch zeker een behoefte, waaraan zou moeten worden voldaan. Intusschen zou het niet noodig wezen, de hal in de oude vormen te herbouwen; alleen het silhouet zou kunnen zijn als het vroegere. De Voorzitter zegt, dat geheel Yperen zal moeten worden herbouwd. Daarbij zal men op de eischen van den modernen tijd en van het hedendaagsch verkeer hebben te letten. Maar hij gelooft niet, dat er dan behoefte aan een zoogrootehalzal bestaan. De heer Hoste zegt, dat inderdaad het vraagstuk van het verkeer door de stad, die ligt aan den weg van Parijs naar Oostende, zeer belangrijk is. Er zullen in den plattegrond groote veranderingen noodzakelijk zijn. De heer Louis VAN DER Swaelmen vraagt verlof, de aan wezigen in het Fransch toe te spreken. De vraag betreft het herbouwen in de oude vormen, maar ook over een oplossing, gelijk Dr. Kalf aangaf, kan worden gesproken. Er bestaat in België op het oogenblik een sterke strooming om de verwoeste steden in Gothischen stijl weder op te bouwen. Zelfs de meest op den voorgrond tredende architecten zijn daar voorstanders van. De heer Weissman betreurt zulk een opvatting. Het zou toch al te dwaas zijn, een gebouw als de Hal te Yperen, dat volstrekt onnoodig i§, alleen maar voor de aardigheid te herbouwen. Dit zou gelijk staan de „oude" steden in papier-stuc die men voorheen op tentoonstellingen zag, maar die nu toch wel haar tijd gehad hebben. De heer van der Swaelmen zegt, dat dit wel voor Nederland geldt, maar niet voor België, waar men nog altijd zulke dwaas heden bewondert. Juist daarom zou een krachtige stem uit Nederland, die daartegen waarschuwt, zoo gewenscht zijn. Spreker hoopt, dat deze vergadering die stem zal laten hooren. Prof. Sluyterman zegt, hoe de lichtbeelden hebben getoond, dat de Hal te Yperen zoo geheel en al verwoest is, dat het wederopbouwen een bepaalde onmogelijkheid moet worden geacht. De beide volgende vragen dienen te worden beantwoord, ten eerste of de Hal in haar ouden vorm moet herrijzen, ten tweede of er een gebouw voor moet in de plaats komen, dat door zijn vorm en afmetingen aan de Hal herinnert. Beide vragen beantwoordt de spreker ontkennend. De Hal behoort tot een tijdperk, dat afgesloten is; nu het gebouw door een noodlottige vernieling tot puin werd, gaat het niet aan, te trachten, dat afgesloten tijdperk kunstmatig te verlengen. En zeker gaat het niet aan, een meening uit te spreken, die in Nederland gelukkig overwonnen is, namelijk dat men van een stad op kunstmatige wijze een museum moet maken. De heer van Tienhoven vraagt, of met het oog op de statuten van Heemschut, dat zijn werkzaamheid tot Nederland bepaalt, het wel gewenscht is over een gebouw in den vreemde een meening te uiten. De Voorzitter zegt, dat de statuten dit niet verbieden. De heer Croockewit meent, dat Nederlanders zich niet moeten inlaten met een zaak, die alleen België raakt. De Voorzitter zegt, dat het „Comité Neerlando-Belge d'Art Civique" aan het Bestuur verzocht heeft, de zaak in deze ver gadering aan de orde te stellen. Besloten wordt, dat de vraag met „neen" zal worden be antwoord en het Dagelijksch Bestuur dat antwoord met redenen zal omkleeden. K

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1918 | | pagina 8