224 DE BOUW WERELD. indien wij den vernieuwden toestand bekijken, zijn wij op verre na niet voldaan, zelfs indien wij den rechtmatigen eisch laten vervallen aan een gevel te kunnen zien wat er achter schuilt, zelfs indien wij niet verlangen dat een dienst die zoo modern is als de postdienst, in een gebouw huist dat tot zijn tijd hoort. Het is in de eerste plaats het nieuwe, het gave dat ons hindert, omdat wij weten dat dit bij een echt oud gebouw onmogelijk behoort. Vervolgens gevoelen wij ons onaangenaam aangedaan bij de gedachte dat iemand, hoe goed gezind ook, aangedurfd heeft enkele deelen waarover vaste documenten ontbraken, aan te vullen. Eindelijk vinden wij verkeerd dat deze bij voegingen welke onze tijd eischte in oude vormen aangebracht werden: het zijn de brievenbussen, de afvoerpijpen naast de spuwers, de schoorsteenen die vroeger nooit in zoo grooten getalle aanwezig waren, en eindelijk de te menigvuldige dakvensters die de groote vlakwerking van het dak komen storen. En nog verzwijg ik hier alle principiéele bezwaren die kunnen tegen een restauratie aangebracht worden. Maar wij moeten de geschiedenis der Halle verder vervolgen. De herstelling der halle was klaar gekomen onder de leiding van B. I. Coomans, gemeente-architect te Yper; de venstertraceeringen waren vernieuwd zooals ik u zooeven zegde; de deuropeningen waren van nieuwe deuren met glas in lood voorzien; de leien afdekking was vernieuwd, en tusschen de nieuwe dakvensters waren, ingevolge oude archiefteksten, groote gekleurde wapenschilden aangebracht; de ver brokkelde zandsteenen nokbekroning van 1860 was door een zinken vervangen; nu zou men de herstelling van den toren aanpakken, de steiger stond klaar, en... de oorlog brak los. U kent allen de droevige ge schiedenis van onzen overval, het standhouden bij Luik, het verschalken van den vijand bij den val van Antwerpen en eindelijk den glorierijken strijd aan de Yser die nog steeds aan den gang is. Op 22 November 1914 begon de beschieting der Halle: er komt „al met eens als een razernij over den vijand, schrijft C. Gezelle; hij schiet, zou men zeggen, met alles wat onder zijne hand valt.... Niet op de stad nu, maar op de middengroep van prachtgebouwen is het vuur gericht. De eene brandstichtende obus na den anderen komen af en treffen doel met koelberekende en wreede juistheid; elke zeven minuten vliegt een rookwolk uit eenen dreunenden slag en de vlammen slaan uit de venstergaten. Het Belfort wankelt, het groote dak der Lakenhal stort in en er vliegt in de roode lucht een knetterend vuurwerk van vlammen en gensters. Toen de woedende vuurstorm bedaarde, was het binnenste der Lakenhal uitverteerd, de muren te bersten gesprongen en er bleef van 't geheele gebouw niets meer staan dan de zwart-halfverkoolde romp." L) Einde April 1915 begon het tweede bombardement. En nogmaals haal ik C. Gezelle aan waar hij schrijft „Ons is de moeite gespaard van zoo iets zelf te vertellen. De „Kriegeszeitung der Vierten Armee" geeft het verslag over het stelselmatig ten gronde richten van iets zoo schoons; immers a thing of beauty, en, a joy for ever Hier laat ik de „Kriegeszeitung" aan het woord: „Onze majoor nam haastig het besluit dat de toren zou platgeschoten worden. Dit bevel was een buiten kansje voor den bevelhebber der mortier-batterij. Gauw werden de bevelen uitgevorderd, de mortier geladen, en, daar vliegt de eerste obus naar Yper. Een paar oogenblikken gaan voorbij en dan volgt een doffe slag; 't schot is raak. Daarop wordt het doelen scherp gezet, en bij 't vierde schot was de toren getroffen in zijn voetstuk. Geheel het gebouw rilde. Dan volgden de slagen dapper op malkander. Het achtste schot trof juist den rechtervleugel. Eene machtige wolk stof en rook overdekte geheel het gebouw. De wind kwam dien rook weg te vagen die daar had hangen te zweven als eene gordijn. Dan zagen wij dat de rechtertoren tot in 't midden doorgekloven was. Onverwijld huilden de bommen door den helderen lentemorgen en troffen links en rechts, vóór en achter het gebouw. Bij 't zestiende schot stortte de toren ineen. Het puin vloog de lucht in ten allen kante." Tot zoover dit satanische relaas. Door de oorlogs- communique's vernemen wij af en toe het verdere verloop der lijdensgeschiedenis van de Ypersche Halle. Het afmaken van het schuldelooze slachtoffer zullen wij nu in beeld nagaan. Het laatste vertoonde document dagteekent van September 1917; wat er sedert dien met de puinen der Hal gebeurd is, weten wij niet. Wij hebben echter gemeend dat deze toestand ergerlijk genoeg was om de vraag te rechtvaardigen: moet de halle van Yper, uit esthetisch, kunsthistorisch, nationaal en internationaal oogpunt na den oorlog herbouwd worden zooals zij was of te niet. Uit de bij de vraag gevoegde toelichting haal ik het volgende aan: „De halle besloeg een oppervlakte van ongeveer 3.600 M2. in vier vleugels om een middenplein. Ongeveer 1.000 M2. gedeeltelijk gelijkstraats en gedeelte lijk op de verdieping, waren ingericht als stadhuis. Een der vléugels op den beganegrond diende als groente markt, terwijl een der zalen op de verdieping wel eens voor vergaderingen enz. gebruikt werd." Zoo weet u dat de Halle slechts nog in heel kleine maat aan een nuttigheidsvraag beantwoorddezij was niet meer een gebruiksvoorwerp maar wel een symbool en een kunstwerk. Dit symbool en dit kunstwerk kunnen wij niet missen, zeggen de voorstanders van den heropbouw. „De dood van Yper", blz. 220—221. „De dood van Yper", blz. 224.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1918 | | pagina 6