220
DE BOUWWERELD.
gevoelde zich uit te spreken in de groote opslag
plaatsen welke handel en nijverheid eischten.
Voor ons Vlamingen, waren hallen en belforten nog
steeds de vertolkers van ons vaderlandsche gevoel, en
als dusdanig levende monumenten die werkelijk en
innig deel maakten van hef leven der stad.
Het Stapelhuis te Gent mogen wij aanzien als het
oudste gebouw van dien aard. Wanneer wij het echter
vergelijken met de halle te Yper dan treft ons bizonder
het verschil van grootte der twee gebouwen. Yper
vond immers in zijn weverij een oorzaak van grooten
bloei;, de voortbrengselen van iedere stad waar ge
weven wordt, zijn kenmerkelijk aan den vouw en de.
lengte der stukken, alsook aan de merklooden die na
elke hoofdverrichting aan het stuk moeten gebracht
worden. Welnu, op het einde der XlIIe eeuw waren
er jaarlijks te Yper 800.000 dergelijke loodjes noodig.
Een zoo uitgebreide nijverheid vroeg groote opslag
plaatsen en ruime lokalen waar handel kon gedreven
worden; men sloeg de hand aan het werk en den
lën Maart van het jaar 1200 kwam de graaf van
Vlaanderen, Boudewijn van Constantinopel, den
eerstén steen van de nieuwe hal leggen. In 1230
waren de toren en de oostvleugel gebouwd; na een
onderbreking van een vijftigtal jaren werd de bouw
opnieuw aangevat, zoodat hij in 1304 geheel af was.
Waartoe diende dit ontzaggelijke gebouw?2)
Beganegrond en verdieping waren met houten schotten
in „stands" verdeeld, waar. elke wever zijn stof bewaarde
en te. koop aanbood. EerSt moést deze echter gekeurd
wordèn en met een lood gemerkt.hetgeen gelijkstraatsch
gebeurde; daar waren ook enkele kleine werkplaatsen
ondergebracht, zoo b.v. deze Van een verver. Twee
trappen, waarvan er voor den oorlog nog een bestond,
verbonden de boven- en benedenzalen. In dén over
welfden doorgang van de Groote Markt naar het
St. Maartensplein waren er insgelijks verkoopplaatsen.
Van in den beginne schijnt het oostelijk gedeelte
van den noordvleugel als scepenhuis ingericht geweest
te zijn. In de XVIe eeuw was de ruimte daarvoor
blijkbaar te klein geworden; ook zien wij in 1575 den
Gentschen architect Jan Sporeman ontwerpen maken
voor het z. g. Nieuwwerk; eerst in 1620 wordt de
bouw onderhanden genomen. Wij weten niet of het
ontwerp van Sporeman's' uitgevoerd werd, al is het
duidelijk te zien dat hier geen Ypersch kunstenaar
aan het woord geweest is.
Het belfort bevatte drie verdiepingen waarvan de
eerste de schatkamer der gemeente was; daar werden
ook de vrijheidskeuren bewaard; de tweede verdieping
diende als stadsarsenaal en gedeeltelijk als gevangenis,
terwijl erboven zich de klokkenverdieping bevond.
De symbolische zin van het belfort was op duidelijke
wijze uitgedrukt; het onderaan aangebrachte madonna
beeld sprak van den godsdienstzin der burgers; de
klokken die den werktijd aankondigden, alarm luidden,
en de gildemannen samenriepen, waren het zinnebeeld
van de gemeentelijke fierheid, terwijl de draak, welke
de spits bekroonde, duidelijk maakte hoe de burgers-
strijdlustig waren ter verdediging van hun gewonnen
vrijheid.
- De onregelmatige vorm van den plattegrond der
halle is wel opvallend. Blijkbaar is de richting van
het hoofdfront gedeeltelijk aangegeven door de Boter-
straat;. de linkervleugels zijn vrij regelmatig opgebouwd,
terwijl de rechtere deelen veel dieper zijn, zich aan
passend bij de St. Maartenskerk, wier schip na den
brand van 1240 in 1255 herbouwd werd. Dit verschaft
immers de gelegenheid deze helft ruimer aan te leggen
dan de eerste" en aan ruimte heeft men nog steeds
behoefte. De Yperlingen zullen echter niet lang van
hun Halle genieten. Innerlijke twisten breken uitden
9en Juli 1383 79 jaar dus na de voltooiing der
halle komen de Gentenaars mét hun Engelschen
bondgenoot Yper belegeren; de werklieden die buiten
de stad wonen zijn'vérplicht huis en erf te verlaten,
en met. hen vertrekt de nijverheid en den bloei van Yper.
Vanaf dien tijd speelt Yper hoofdzakelijk een militaire
rol; het is een vesting geworden die nu eens door de
Spanjaards dan eens door de Franschen belegerd wordt.
Op het einde der XVIe eeuw, zegt men, telt Yper, dat vroeger
wel eens 100.000 inwoners bezat, er nu pas 5000. Of
dit historisch bewezen is, kan ik u niet melden. Het
lijkt mij in elk geval onverstaanbaar hoe een stads
bestuur, gevestigd in een ontzaggelijk groot gebouw
dat misschien nog gedeeltelijk voor zijn doel gebruikt
wordt, wanneer het gebrek aan ruimte heeft, niet óver
een vleugel der halle gaat beschikken, maar in 1620
het Nieuwwerk laat bouwen. Toch dagteekent de mooie
houten gevel aan de binnenplaats van de 16e eeuw
en worden er nog in 1564 „stallekens" aan den
zuidgevel gebouwd. De archiefstukken vermelden een
kruitontploffing waardoor in 1675 een gedeelte van
den Hallengevel instortte. Gaat het hier om een der
gevels langs de binnenplaats die van baksteen op
getrokken was en bekroond door kanteelen wier
versiering wel uit dien tijd kan dagteekenen? Ik durf
het niet te zeggen.
In de XlXe eeuw werd de halle hersteld volgens
de begrippen die toen in voege waren. Dit rond 1860
voleindigde werk bestond hoofdzakelijk in het ver
nieuwen van traceeringen, kanteelen en dakbedekking
met de nokversiering; van toen ook dagteekenden alle
beelden van de gevels. Het belfort was, naar ik meen,
vrij wel onaangeroerd gebleven. De oude traceeringen
der halle waren verkocht geworden en ten allen kante
gebruikt. Zoo zag ik er in een bijgebouw van het kasteel
te Zonnebekezoo waren er nog op andere plaatsen en
de gemeente heeft er enkele aangekocht die als voor-
Pirenne. „Geschiedenis van België".
2) Zie A. Vandenpeereboom. „Ypriana".